Naar inhoud springen

enkel

Uit WikiWoordenboek
[1] enkel
  • en·kel
  • In de betekenis van ‘voetgewricht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
  • In de betekenis van ‘alleen, enig in zijn soort’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord enkel enkels
verkleinwoord enkeltje enkeltjes

de enkelm

  1. m (anatomie) gewricht dat de voet met het been verbindt
     Vanwege het gebrek aan steun echter moesten mijn enkels erg wennen aan het oneffen terrein.[2]
  2. o (sport) enkelspel
stellend
onverbogen enkel
verbogen enkele

enkel

  1. niet dubbel, bijvoorbeeld enkel spoor, enkele reis

enkel

  1. niet dubbel
  2. niet meer dan

enkel

  1. weinig, een paar
    • Er valt vandaag een enkele bui. 
    • Enkele vragen hebben. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]


  • en·kel
  • Afkomstig van het Nederduits
Naar frequentie 2264

enkel

  1. enkel, simpel, sober
  2. bescheiden, natuurlijk
    «Prinsessen var kledt i en enkel kjole.»
    De prinses was kledt in een eenvoudige jurk.
  3. zonder extra kosten.
  4. eenvoudig, gemakkelijk
    «Maskinen er enkel å betjene.»
    De machine is eenvoudig te bedienen.
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud enkel enklere enklest
o enkelvoud enkelt
meervoud enkle
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
enkle enklere enkleste
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   enkel              



  • en·kel
  • Afkomstig van het Nederduits.

enkel

  1. enkel, simpel, sober
  2. bescheiden, natuurlijk
  3. zonder extra kosten.
  4. eenvoudig, gemakkelijk
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud enkel enklare enklast
o enkelvoud enkelt
meervoud enkle
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
enkle enklare enklaste
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   enkel              
genitief                



  • en·kel
  • Afkomstig van het Oudzweedse woord "enkil"
Naar frequentie 2180
A: nominatief stellend vergrotend overtreffend
onbepaald /
sterk
g enkelvoud enkel enklare enklast
o enkelvoud enkelt
meervoud enkla
bepaald / zwak
alle vormen enkla enklare enklaste
bep. enkelvoud bij een
mannelijke persoon of
een mannelijk dier ook:
enkle
B: genitief stellend vergrotend overtreffend
onbepaald /
sterk
g enkelvoud enkels enklares enklasts
o enkelvoud enkelts
meervoud enklas
bepaald / zwak
alle vormen enklas enklares enklastes
bep. enkelvoud bij een
mannelijke persoon of
een mannelijk dier ook:
enkles

enkel

  1. enkel, eenvoudig, gemakkelijk
  2. bescheiden, eenvoudig, natuurlijk, schamel, simpel, sober, zonder extra kosten
  3. niet dubbel of meervoudig
  • [1]: ett enkelt problem
een eenvoudig probleem
  • [2]: enkel husmans­kost
eenvoudig burgerkost