gastbestuurder
Uiterlijk
- gast·be·stuur·der
- samenstelling van gast en bestuurder
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gastbestuurder | gastbestuurders |
verkleinwoord | gastbestuurdertje | gastbestuurdertjes |
de gastbestuurder m
- bestuurder van een voertuig die niet een vast lid van een team is
- Hij mocht even als gastbestuurder de nieuwe auto proberen maar moest daarna het stuur overgeven aan de vaste chauffeur.
- Het woord 'gastbestuurder' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.