handsbal

Nederlands

rechts maakt de springende speler een handsbal

Uitspraak

• Geluid:  handsbal    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• hands·bal

Woordherkomst en -opbouw

• uit het Engels

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	handsbal	handsballen
verkleinwoord	handsballetje	handsballetjes

Zelfstandig naamwoord

de handsbal m

1. (voetbal) de bal met de hand spelen tijdens voetbal wat een overtreding is

   ▸ De VAR keek nog twee minuten naar een mogelijke handsbal, maar kon geen glashelder bewijs vinden en dus werd de goal gewoon goedgekeurd, tot grote vreugde van de 32.000 fanatieke fans op Bramall Lane.

   ▸ De Ligt wilde niet volmondig bevestigen dat hij bij Juventus steeds beter gaat spelen. ,,Het enige verschil is dat er geen handsballen meer zijn”, doelde hij op de nodige keren dat hij bij zijn nieuwe club de bal tegen zijn hand of arm kreeg.

Gangbaarheid

• Het woord handsbal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "handsbal" herkend door:

59 %	van de Nederlanders;
52 %	van de Vlamingen.