hersens

Nederlands

1. De hersens afgebeeld binnen de schedel in het hoofd.

Uitspraak

• Geluid:  hersens    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈhɛrsəns / (2 lettergrepen)

Woordafbreking

• her·sens

Woordherkomst en -opbouw

• alleen meervoud, alternatieve vorm van "hersenen" opgevat als meervoud van "hersen"

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	-	hersenen hersens
verkleinwoord	-	hersentjes

Zelfstandig naamwoord

de hersens mv

1. (anatomie) waarnemend, aansturend, controlerend en informatieverwerkend orgaan in dieren

   ▸ Olifanten en walvissen hebben grotere hersens dan mensen, maar mensen zijn intelligenter.

2. vermogen om goed over dingen na te denken

   ▸ Ik hou wel van een vrouw met een beetje hersens.

3. (metonymisch) lichaamsdeel waar het brein in zit

   ▸ Wanneer het angstige dier in een hoek is gedreven, slaat een man met een stok zijn hersens in.

Synoniemen

• [1-3] harsens (spreektaal, informeel)
• [1-2] brein
• [1] hersenen (formeel)
• [2] denkvermogen
• [2] intelligentie
• [2] verstand
• [3] hoofd
• [3] schedel

Gangbaarheid

• Het woord hersens staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hersens" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
94 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.