Naar inhoud springen

ijk

Uit WikiWoordenboek
  • ijk
enkelvoud meervoud
naamwoord ijk ijken
verkleinwoord - -

de ijkm [3]

  1. merkteken dat bij het ijken wordt aangebracht
vervoeging van
ijken

ijk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ijken
    • Ik ijk. 
  2. gebiedende wijs van ijken
    • IJk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ijken
    • IJk je? 
83 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[4]