insect

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  insect    (hulp, bestand)
• IPA: / ɪnˈsɛkt / (2 lettergrepen)

Woordafbreking

• in·sect

Woordherkomst en -opbouw

• via Frans  insecte zn  of direct van Latijn  insectus ww  "ingesneden, geleed", een leenvertaling van Oudgrieks ἔντομος (éntomos); in de betekenis van ‘klasse van gelede dieren’ aangetroffen vanaf 1660

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	insect	insecten
verkleinwoord	insectje	insectjes

Zelfstandig naamwoord

het insect o

1. (dierkunde) geleedpotige met drie paar poten en geen, één of twee paar vleugels

   • Kabinet wil dat Nederlanders vaker insecten eten  

   ▸ Ik filterde zo snel mogelijk een liter water voor mijn avondmaal en zocht een wat hogerop gelegen plek in de hoop daar wat minder last van de insecten te hebben.

Schrijfwijzen

• Tussen 1954 en 1995 was de voorkeursspelling "insekt". Deze voorkeursspelling is echter niet de nieuwe spelling geworden, omdat paroniemen zoals dialect op -ect eindigden. De spelling van insect werd hierop aangepast.

Hyperoniemen

• geleedpotige

Hyponiemen

   

bidsprinkhaan bij cicade haft hommel kakkerlak kever krekel libelle lieveheersbeestje luis mier mot mug oorworm sprinkhaan termiet trips vlieg vlinder vlo wandelende tak wants wesp

Hyponiemen

• cyberinsect, cyborginsect, oerinsect, plaaginsect, robotinsect, roofinsect, waterinsect

Afgeleide begrippen

   

insectarium insectenbeet insectenbestuiving insectenbloem insectenbloemig insectenboek insectencopulatie insectendoder insectenetend insecteneter insectenfauna insectenfobie insectenhotel insectenkenner insectenkunde insectenlamp insectenlarf insectenlarve insectenleven insectenmuur insectenpen insectenplaag insectenpoeder insectenpoeier insectensnack insectensoort insectenspeld insectenspray insectensteek insectensterfte insectenverdelger insectenvraat insectenwereld insectenwerend insectenzoo insecticide insectivoor

Vertalingen

    1. geleedpotige met drie paar poten en geen, één of twee paar vleugels   

Catalaans: insecte (ca) Deens: insekt (da) Duits: Insekt (de) o Engels: insect (en) Esperanto: insekto (eo) Fins: hyönteinen (fi) Frans: insecte (fr) m Fries: ynsekt (fy) Hongaars: rovar (hu) Italiaans: insetto (it) Japans: 昆虫 (ja)

Noors: insekt (no) Oekraïens: комаха (uk) v Papiaments: insekto Pools: owad (pl) m Portugees: insecto (pt) m Spaans: insecto (es) m Swahili: mdudu (sw) Tagalog: kulisáp (tl) Turks: böcek (tr) Vietnamees: sâu bọ (vi), côn trùng (vi) Zweeds: insekt (sv) g

Gangbaarheid

• Het woord insect staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "insect" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Engels

Uitspraak

• Geluid:  insect (VS)    (hulp, bestand)
• IPA: /ˈɪnsɛkt/

enkelvoud	meervoud
insect	insects

Zelfstandig naamwoord

insect

1. (dierkunde) insect.

Synoniemen

• bug

Hyperoniemen

• arthropod

Hyponiemen

• butterfly, ant, bee, beetle, cockroach, earwig, fly, flea, ladybird, moth, wasp, grasshopper, weevil