introspectief
Uiterlijk
- in·tro·spec·tief
- afgeleid van introspectie (met het voorvoegsel intro-) en met het achtervoegsel -ief
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | introspectief | introspectiever | introspectiefst |
verbogen | introspectieve | introspectievere | introspectiefste |
partitief | introspectiefs | introspectievers | - |
introspectief
- van de aard van, behorend tot de introspectie
- bij introspectieve poëzie houdt de dichter zich veel bezig met de eigen gedachten en gevoelens
- Het woord introspectief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "introspectief" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 13
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voorvoegsel intro- in het Nederlands
- Achtervoegsel -ief in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 84 %
- Prevalentie Vlaanderen 82 %