jackpot
Uiterlijk
- jack·pot
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘de totale inleg’ voor het eerst aangetroffen in 1979 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jackpot | jackpots jackpotten |
verkleinwoord |
de jackpot m
- een grote meevaller
- Toen hij hoorde dat hij was ingeloot voor de geneeskundestudie had hij het idee dat hij de jackpot had gewonnen.
- een grote prijs bij een loterij die steeds groter wordt als er geen winnaar is.
- De jackpot bevat nu 42 miljoen euro en weer is hij niet gevallen.
- Het woord jackpot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jackpot" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "jackpot" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be