naamgever
Uiterlijk
- naam·ge·ver
- samenstelling van naam en gever
- Samenstellende afleiding van naam en de stam van geven met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | naamgever | naamgevers |
verkleinwoord |
de naamgever m
- iemand naar wie iets vernoemd is
- ADO verkeert in een „financiële crisis”, stelt de advocaat van de gemeente tijdens de zitting. Er zijn veel tegenvallers. Kyocera stopt per februari als sponsor en naamgever van het stadion. De licentiecommissie van de KNVB heeft ADO deze week teruggezet naar zorgelijke categorie 1, wat betekent dat de club onder verscherpt toezicht staat. ADO kreeg daarnaast een boete van 10.000 euro omdat het de deadline voor het indienen van de jaarrekening niet haalde. De club heeft nu zes weken voor het opstellen van een financieel herstelplan. Als het daar – voor 1 februari – niet aan voldoet, dreigen nieuwe sancties: 25.000 euro boete en/of intrekken van de proflicentie. [1]
- Het woord naamgever staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "naamgever" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ NRC Steven Verseput 15 december 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be