nawee
Uiterlijk
- na·wee
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nawee | naweeën |
verkleinwoord |
- pijnlijke samentrekkingen van de baarmoeder nadat de nageboorte al geboren is
- (figuurlijk) vervelende nasleep van iets
- Het slapen daarentegen vlot iets minder goed. Er bestaan daar natuurlijk allerlei theorieën over: tijdens de eerste nacht in een vreemd bed zouden mensen bijvoorbeeld de linkerhersenhelft in waakstand zetten. Een nawee uit onze evolutiegeschiedenis. [3]
- Hellendoorn Omroep Interactief kampt nog steeds met de naweeën van de inbraak in de zendkast van de lokale omroep, nu vier weken geleden. De radioprogramma's van HOi zijn nog steeds niet via de ether te beluisteren. [4]
- Het woord nawee staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nawee" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ nawee op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 28 MEI 2016 Sarah Vankersschaever
- ↑ Tubantia Han Haveman 14-04-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be