Naar inhoud springen

oever

Uit WikiWoordenboek
  • oe·ver
  • In de betekenis van ‘rivierrand, kade’ aangetroffen vanaf 1287.[1][2]
  • erfwoord: Middelnederlands uuer, uuere, ontwikkeld uit Oergermaans *ōbera-, bij Indo-Europees *h₂éh₁-per-o-s waartoe ook Oudgrieks ḗpeiros ‘oever, vasteland’ en misschien Oudarmeens apʻn ‘kust’ behoren.[3][4] Evenals Nederduits Över, Duits Ufer, Fries ouwer, oere en Oudengels ōfer.
enkelvoud meervoud
naamwoord oever oevers
verkleinwoord oevertje oevertjes

de oeverm

  1. (waterbeheer) een rand van kanaal, rivier of meer
     Wat een deceptie toen ik druipend de oever opklom en ontdekte dat er zich een familiecamping naast het meer bevond: dit was niet de wildernis die ik had verwacht.[5]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]
  1. "oever" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. oever op website: Etymologiebank.nl
  4. Kroonen
    , Guus, Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden: Brill, 2013; blz. 394
  5. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  6. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be