Naar inhoud springen

paese

Uit WikiWoordenboek
  • IPA:
    • (Noord-Italië): /paˈeːze/
    • (Zuid-Italië): /paˈeːse/
  • pa·e·se
  • Van het Laat-Latijnse pagensis, een bijvoeglijk naamwoord naast het Klassiek-Latijnse pāgus ("district, kanton, gouw"). Vergelijk het Catalaanse, Portugese en Spaanse país en het Franse pays. De grondbetekenis was "uitgestrekt terrein dat bewoond en bewerkt wordt".
enkelvoud meervoud
paese paesi

paese m

  1. land
  2. dorp, gehucht
  • Paese che vai, usanza che trovi.
    • Elk land heeft zijn eigen gebruiken.
  • Tutto il mondo è paese.
    • De wereld is een dorp.
  • Vai a quel paese!
    • Loop naar de maan!