reiken
Uiterlijk
- rei·ken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
reiken |
reikte |
gereikt |
zwak -t | volledig |
reiken
- ~ naar: de armen uitstrekken tot iets
- Hij reikte naar de pot die op de hoogste plank stond maar kon er net niet bij.
- ~ tot (aan): werkzaam of aanwezig zijn tot een bepaalde grens
- Het verspreidingsgebied van de lepelaar reikt in het uiterste noordwesten tot aan Nederland.
- aanreiken, afreiken, bereiken, handreiken, opreiken, overreiken, rondreiken, toereiken, uitreiken, verreiken
- Het woord reiken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "reiken" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "reiken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ reiken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be