shallow
Uiterlijk
- Van Middelengels schalowe/shaloue, Angelsaksisch sceald (zie ook shoal). [1] Verder te herleiden tot Proto-Germaans *skal-, Indo-Europees (s)kelh₁-.[2]
- IPA: /ˈʃaləʊ/
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
shallow | shallower | shallowest |
shallow
enkelvoud | meervoud |
---|---|
shallow | shallows |
shallow
- ondiepe plek, ondiepte
- ↑ shallow (adj.), Online Etymology Dictionary
- ↑ Pokorny's dictionary, 1959, p. 927