sirih
Uiterlijk
- si·rih
- Leenwoord uit het Indonesisch, in de betekenis van ‘blad van plant waarop men kauwt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1596 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sirih | - |
verkleinwoord | - | - |
de sirih m
- (plantkunde) Piper betle plant uit de familie van de peperachtigen die vooral bekend is door het gebruik van het betelkauwen
- Het woord sirih staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sirih" herkend door:
13 % | van de Nederlanders; |
14 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "sirih" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ sirih op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be