wellevend
Uiterlijk
- wel·le·vend
- samenstelling van wel bw en levend bn
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | wellevend | wellevender | wellevendst |
verbogen | wellevende | wellevendere | wellevendste |
partitief | wellevends | wellevenders | - |
wellevend [1]
- goede, nette omgangsvormen hebbend
- Volgens Suzanne heerst er een verkeerd beeld van deze muziek. "Bij heavy metal-bands klinkt de muziek best agressief, maar het grappige is dat er heel wellevende mensen op afkomen. Zo’n concert is een heerlijke totaalervaring. Je maakt met zijn allen als het ware een reis waardoor je je na afloop blij, opgetild en voldaan voelt", vertelt ze in Margriet.[2]
- Britten nemen voor slechts 2 procent van hun reizen de fiets. Voor Nederlanders is dat ruim een kwart. Britse aspirant-fietsers zouden vooral terugschrikken voor de gevaren van het verkeer in steden als Londen. Automobilisten zijn nog niet erg vertrouwd met medeweggebruikers op de fiets en bejegenen hen soms weinig wellevend.[3]
- beleefd, beschaafd, welgemanierd, hoffelijk, hoofs, joviaal, net, voorkomend, vormelijk, welopgevoed, galant, urbaan, correct, civiel, fatsoenlijk, ridderlijk
- Het woord wellevend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wellevend" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 07 jul. 2016
- ↑ de Telegraaf 03 apr. 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be