Hoofdstuk VIII. Overgangs- en slotbepalingen
Voor de berekening van het in artikel 13d bedoelde liquidatieverlies wordt bij het begin van het eerste jaar waarover de winst
volgens deze wet wordt bepaald het bedrag dat voor de verkrijging van een deelneming
is opgeofferd niet hoger gesteld dan de boekwaarde aan het einde van het laatste jaar
waarover de winst volgens het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 is bepaald.
Indien de belasting wordt geheven over een jaar dat aanvangt voor de datum van inwerkingtreding
van een wijziging van artikel 22 en op of na die datum eindigt, wordt deze in afwijking in zoverre van dat artikel
berekend volgens de formule:
belasting = (X/B x To) + (Y/B x Tn), waarin:
X voorstelt: het aantal voor de datum van inwerkingtreding van de wijziging vallende
dagen van dat jaar;
Y voorstelt: het aantal na de datum onmiddellijk voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding
van de wijziging vallende dagen van dat jaar;
B voorstelt: het totale aantal dagen van dat jaar;
To voorstelt: de verschuldigde belasting op de voet van artikel 22, zoals dat luidt op de datum onmiddellijk voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding
van de wijziging;
Tn voorstelt: de verschuldigde belasting op de voet van artikel 22, zoals dat luidt met ingang van de datum van inwerkingtreding van de wijziging.
Artikel I, onderdeel E, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting
2001 vindt overeenkomstige toepassing.
Artikel I, onderdelen H en G, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting
2001 vinden overeenkomstige toepassing.
Artikel I, onderdeel J, vierde lid, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting
2001 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 31d
[Vervallen per 01-04-2017]
Indien in het kader van een bedrijfsfusie artikel VII van de Wet van 28 december 1989,
Stb. 601, tot invoering in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting van een
investeringsaftrek voor investeringen van een beperkte omvang en intrekking van de
Wet investeringsrekening toepassing vindt, vindt artikel 14, vierde lid, overeenkomstige toepassing.
-
1 Indien immateriële activa die bij een publiekrechtelijke rechtspersoon of een privaatrechtelijk
overheidslichaam deel uitmaken van vermogen waarmee geen belastbare winst wordt behaald,
op enig tijdstip bij dezelfde rechtspersoon of hetzelfde lichaam of bij een verbonden
lichaam deel gaan uitmaken van vermogen waarmee belastbare winst wordt behaald, worden
zij op dat tijdstip te boek gesteld voor de in het derde tot en met vijfde lid bedoelde
waarde.
-
2 Indien immateriële activa die bij een vereniging of stichting die op de voet van de
Woningwet bij koninklijk besluit is toegelaten als instelling die in het belang van de volkshuisvesting
werkzaam is, deel uitmaken van vermogen waarmee geen belastbare winst wordt behaald,
op enig tijdstip bij hetzelfde lichaam of bij een verbonden lichaam deel gaan uitmaken
van vermogen waarmee belastbare winst wordt behaald, worden zij op dat tijdstip te
boek gesteld voor de in het derde tot en met vijfde lid bedoelde waarde.
-
3 Ingeval de activa bij dezelfde rechtspersoon of hetzelfde lichaam gaan behoren tot
vermogen waarmee belastbare winst wordt behaald, vindt de teboekstelling plaats voor
de waarde die zou gelden als de activa bij de rechtspersoon of het lichaam altijd
hadden behoord tot vermogen waarmee belastbare winst wordt behaald en op die activa
was afgeschreven volgens artikel 3.30 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
-
1 Voor een recht dat periodieke uitkeringen of verstrekkingen oplevert (stamrecht) waarop
het met ingang van 1 januari 1992 vervallen artikel 19 van de Wet op de inkomstenbelasting
1964, dan wel het met ingang van die datum vervallen artikel 44j, derde lid, van die
wet is toegepast, blijft het met ingang van die datum vervallen artikel 23a van kracht.
-
1 Bij de aanwezigheid van een op basis van een regeling ter voorkoming van dubbele belasting
naar een jaar dat aanvangt op of na 1 januari 2012 over te brengen bedrag aan negatieve
buitenlandse winst uit een staat, vindt de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten,
bedoeld in artikel 15e, met betrekking tot de positieve buitenlandse winst uit die staat van dat jaar en
van de daaropvolgende jaren, geen toepassing tot in totaal een bedrag gelijk aan dat
van het over te brengen bedrag aan negatieve buitenlandse winst.
-
3 Het eerste lid vindt geen toepassing indien de belastingplichtige is opgehouden winst
uit de in dat lid bedoelde andere staat te genieten, de belastingplichtige niet binnen
drie jaren na het tijdstip waarop hij is opgehouden winst uit die andere staat te
genieten weer winst uit die andere staat is gaan genieten en voldaan is aan de voorwaarden
van artikel 15i, tweede, derde en vijfde lid, voor het in aftrek kunnen brengen van een stakingsverlies.
-
4 Op verzoek van de belastingplichtige wordt, bij toepassing van het eerste lid in enig
jaar, het daarna nog resterende bedrag aan negatieve buitenlandse winst uit een staat
door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld. Rechtsmiddelen
tegen een dergelijke beschikking kunnen alleen betrekking hebben op de mutaties in
het nog resterende bedrag ten opzichte van de daaraan voorafgaande vaststelling van
het bedrag. Een bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld resterend bedrag
aan negatieve buitenlandse winst kan worden herzien indien dit wijziging ondergaat
als gevolg van de verrekening van verliezen of het opleggen van een navorderingsaanslag
over enig jaar, dan wel indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het
bedrag te laag is vastgesteld.
-
5
Artikel 13c, zoals dat luidde op 31 december 2011, blijft van toepassing:
-
a. met betrekking tot een deelneming in een lichaam dat een onderneming drijft die voordien
als een buitenlandse onderneming werd gedreven door de belastingplichtige of een met
hem verbonden lichaam, indien verliezen uit die buitenlandse onderneming voorafgaand
aan het eerste jaar dat aanvangt op of na 1 januari 2012 in mindering zijn gekomen
op de in Nederland belastbare winst;
-
b. met betrekking tot een deelneming, indien de belastingplichtige via deze deelneming
een belang heeft van ten minste vijf percent in een lichaam als bedoeld in onderdeel
a.
In afwijking van de eerste volzin vindt artikel 13c, zoals dat luidde op 31 december 2011, geen toepassing voor zover met de verliezen
uit de buitenlandse onderneming op basis van het eerste lid al rekening is gehouden
bij de toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten.
-
6 Bij de toepassing van het vijfde lid blijven de artikelen 2, vierde lid, 10a, vierde lid, 13ba, zevende lid, 13d, tweede lid, onderdeel b, en 18, eerste lid, zoals deze luidden op 31 december 2011, van toepassing.
-
1 Een bij een belastingplichtige met betrekking tot een laagbelaste buitenlandse beleggingsonderneming
als bedoeld in artikel 15g, op basis van een regeling ter voorkoming van dubbele belasting naar een jaar dat
aanvangt op of na 1 januari 2012 over te brengen bedrag aan te verrekenen belasting,
wordt voor de toepassing van artikel 23d aangemerkt als een naar dat jaar over te brengen bedrag als bedoeld in het vijfde
lid van dat artikel.
-
2 Een bij een belastingplichtige met betrekking tot een laagbelaste buitenlandse beleggingsonderneming
als bedoeld in artikel 15g, op basis van een regeling ter voorkoming van dubbele belasting naar een jaar dat
aanvangt op of na 1 januari 2012 over te brengen bedrag aan negatieve buitenlandse
winst, wordt voor de toepassing van artikel 23d, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, in dat jaar en de daaropvolgende jaren, in mindering gebracht op het gezamenlijke
bedrag aan winst uit buitenlandse onderneming van die jaren, doch niet verder dan
tot nihil, tot in totaal het over te brengen bedrag.
-
1 Voor de bepaling van het stakingsverlies uit een staat, bedoeld in artikel 15i, tweede lid, worden mede als op de voet van artikel 15e in aanmerking genomen bedragen aan winst uit die staat beschouwd de positieve bedragen
aan buitenlandse winst uit die staat die de belastingplichtige in de vijf jaren voorgaande
aan het eerste jaar dat aanvangt op of na 1 januari 2012 heeft genoten. De eerste
volzin vindt geen toepassing voor zover een positief bedrag aan buitenlandse winst
uit een staat is verrekend met een negatief bedrag aan winst uit die staat van een
ander jaar.
-
2 Voor zover als gevolg van artikel 33b, eerste lid, de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten, bedoeld in artikel 15e, niet van toepassing is op positieve buitenlandse winst uit een staat, wordt deze
winst niet in aanmerking genomen bij de bepaling van het stakingsverlies uit die staat,
bedoeld in artikel 15i, tweede lid.
Artikel 34
[Vervallen per 01-01-2018]
De dividendbelasting die op grond van artikel 10bis.5, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet als voorheffing in aanmerking wordt genomen, wordt mede als voorheffing als
bedoeld in artikel 25 aangewezen:
-
a. van de bank, bedoeld in artikel 10bis.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, indien die bank een bedrag ter grootte van die dividendbelasting overmaakt naar
de spaarrekening eigen woning van degene bij wie de dividendbelasting niet als voorheffing
in aanmerking wordt genomen;
-
b. van de beheerder van de beleggingsinstelling, bedoeld in artikel 10bis.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, indien die beheerder een bedrag ter grootte van die dividendbelasting aanwendt ter
verkrijging van een of meer geblokkeerde rechten van deelneming in die instelling
ten behoeve van degene bij wie de dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking
wordt genomen.
-
1 Met betrekking tot op 31 december 2013 bestaande aanspraken op periodieke uitkeringen
ter vervanging van gederfd of te derven loon als bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, onderdeel g, en 37 van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals die op 31 december 2013 luidden, blijft artikel 23a, tweede lid, zoals dat op 31 december 2013 luidde, met overeenkomstige toepassing van artikel 39f, eerste en tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, van toepassing.
-
2 Bij toepassing van het eerste lid wordt:
-
a. een belaste compartimenteringsreserve als bedoeld artikel 28c, eerste lid, onderdeel a, gesteld op het bedrag, bedoeld in artikel 28c, tweede lid, waarbij die reserve wordt
verminderd met voordelen die de belastingplichtige in de periode vanaf het tijdstip
van de sfeerovergang, bedoeld in het eerste lid, tot 14 juni 2013 heeft genoten voor
zover die voordelen daadwerkelijk in de heffing zijn betrokken;
-
b. een onbelaste compartimenteringsreserve als bedoeld in artikel 28c, eerste lid, onderdeel b, gesteld op het bedrag, bedoeld in artikel 28c, tweede lid, waarbij die reserve wordt
verminderd met voordelen die de belastingplichtige in de periode vanaf het tijdstip
van de sfeerovergang, bedoeld in het eerste lid, tot 14 juni 2013 heeft genoten voor
zover die voordelen betrekking hebben op de periode voorafgaand aan de sfeerovergang.
Op het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, wordt de boekwaarde van het belang vermeerderd
met het bedrag waarvoor de reserve wordt gevormd.
-
1 Een immaterieel activum dat de belastingplichtige vóór 1 januari 2017 doch na 31 december
2006 heeft voortgebracht waarvoor aan de belastingplichtige een octrooi of kwekersrecht
is verleend en waarvan de te verwachten voordelen in belangrijke mate hun oorzaak
vinden in het aan de belastingplichtige verleende octrooi of kwekersrecht, wordt voor
de toepassing van afdeling 2.3 en de daarop berustende bepalingen aangemerkt als een kwalificerend immaterieel activum.
-
2 Bij het bepalen van de breuk, bedoeld in artikel 12bb, eerste lid, worden met betrekking tot een kwalificerend immaterieel activum waarop artikel 12b toepassing vindt, voor de periode voorafgaand aan het eerste boekjaar dat aanvangt
op of na 1 januari 2017 alleen de vier boekjaren in aanmerking genomen die daaraan
direct voorafgaan, en wordt voor die boekjaren:
-
a. onder de kwalificerende uitgaven ten behoeve van het voortbrengen van het kwalificerende
immateriële activum verstaan: de in die boekjaren in aanmerking genomen kosten van
het ten behoeve van het kwalificerende immateriële activum door de belastingplichtige
zelf verrichte speur- en ontwikkelingswerk, vermeerderd met de in aanmerking genomen
kosten van het ten behoeve van het kwalificerende immateriële activum direct of indirect
uitbesteden van speur- en ontwikkelingswerk aan niet met de belastingplichtige verbonden
lichamen;
-
b. onder de totale uitgaven ten behoeve van het voortbrengen van het kwalificerende immateriële
activum verstaan: alle in die boekjaren in aanmerking genomen kosten van ten behoeve
van het kwalificerende immateriële activum verricht speur- en ontwikkelingswerk.
-
3 Bij de toepassing van het tweede lid is artikel 12bb, zesde en achtste lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat daarbij voor uitgaven wordt
gelezen: kosten.
-
4 Bij een immaterieel activum waarop in het boekjaar dat begint op of na 1 januari 2017
artikel 12b, zoals dat luidde op 31 december 2016, van toepassing is gebleven, worden, indien
artikel 12b, zoals dat luidde op 31 december 2016, vanaf enig boekjaar niet meer van
toepassing is en dat activum een kwalificerend immaterieel activum vormt, voor de
bepaling van de breuk, bedoeld in artikel 12bb, eerste lid, de uitgaven die zijn gedaan in de boekjaren die zijn aangevangen vóór 1 januari
2017 niet in aanmerking genomen. Indien de totale uitgaven, bedoeld in artikel 12bb,
zevende lid, voor het kwalificerende immateriële activum door de toepassing van de
eerste volzin nihil bedragen, wordt de breuk, bedoeld in artikel 12bb, gesteld op
1. Bij de vaststelling of artikel 12b, zoals dat luidde op 31 december 2016, vanaf
enig boekjaar niet meer van toepassing is, blijft buiten beschouwing dat de voordelen
voor 9/H gedeelte in aanmerking worden genomen.
-
4 In afwijking van het derde lid, zoals dat luidde op 31 december 2019, worden kosten
en lasten die samenhangen met een aanspraak ingevolge een pensioenregeling als bedoeld
in artikel 38n van de Wet op de loonbelasting 1964 en die als gevolg van de toepassing van de artikelen 3.26, 3.27 en 3.28 van de Wet inkomstenbelasting 2001 nog niet bij de bepaling van de winst in aanmerking zijn genomen na het tijdstip
waarop ter zake van die aanspraak artikel 38n, tweede lid, onderdeel b, van de Wet
op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel luidde op 31 december 2019, is toegepast
in gelijke jaarlijkse delen bij de bepaling van de winst in aanmerking genomen, waarbij
het aantal jaarlijkse delen wordt gesteld op het aantal gehele jaren dat de werknemer
of gewezen werknemer op dat tijdstip was verwijderd van de leeftijd van 87 jaar. De
eerste volzin is uitsluitend van toepassing indien in een aangifte die uiterlijk op
20 september 2016 is gedaan reeds een transitorische actiefpost is opgenomen ter zake
van de kosten en lasten die op dat moment als gevolg van de toepassing van de artikelen
3.26, 3.27 en 3.28 van de Wet inkomstenbelasting 2001 nog niet bij de bepaling van
de winst in aanmerking zijn genomen.
In afwijking van artikel 29c is een groepsentiteit als bedoeld in het tweede of derde lid van dat artikel niet
verplicht de inspecteur binnen twaalf maanden na de laatste dag van een verslagjaar
van de multinationale groep waarvan zij een groepsentiteit is een landenrapport als
bedoeld in artikel 29e te verstrekken indien die multinationale groep binnen die termijn een zodanig landenrapport
beschikbaar stelt via een uiteindelijkemoederentiteit die dat rapport verstrekt aan
de belastingautoriteiten van de staat waarvan zij fiscaal inwoner is, mits:
-
a. de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is, uiterlijk twaalf
maanden na de laatste dag van het verslagjaar waarop het landenrapport betrekking
heeft, het verstrekken van zodanige landenrapporten als bedoeld in artikel 29e verplicht;
-
b. de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is, uiterlijk twaalf
maanden na de laatste dag van het verslagjaar waarop het landenrapport betrekking
heeft, een in werking zijnde overeenkomst heeft met Nederland die voorziet in de automatische
uitwisseling van landenrapporten;
-
c. de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is, de Nederlandse
autoriteiten niet in kennis heeft gesteld van een systematische nalatigheid;
-
d. de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is, uiterlijk vijftien
maanden na de laatste dag van het verslagjaar waarop het landenrapport betrekking
heeft, dat rapport heeft uitgewisseld met de Nederlandse autoriteiten; en
-
e. de inspecteur op basis van artikel 29d, tweede lid, is bericht dat die groepsentiteit uiteindelijkemoederentiteit is.
In afwijking van artikel 34f, onderdeel d, hoeft een groepsentiteit als bedoeld in dat artikel met betrekking tot het eerste
verslagjaar van de multinationale groep waarvan zij een groepsentiteit is dat begint
op of na 1 januari 2016 niet aan de verplichting, bedoeld in artikel 29c, te voldoen indien de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner
is uiterlijk achttien maanden na de laatste dag van dat verslagjaar het landenrapport,
bedoeld in artikel 29e, dat betrekking heeft op dat verslagjaar heeft uitgewisseld met de Nederlandse autoriteiten.
-
1 Een bedrag aan rente dat ingevolge artikel 14a, twaalfde tot en met veertiende lid, artikel 14b, negende tot en met elfde lid, of artikel 15ad, eerste lid, zoals die artikelen luidden op 31 december 2018 niet in aftrek is gekomen en ingevolge
artikel 15ad, achtste lid, zoals dat artikel luidde op 31 december 2018 of met overeenkomstige
toepassing van dat artikel is overgebracht naar het volgende jaar, wordt voor de toepassing
van artikel 15b, in het eerste jaar dat aanvangt op of na 1 januari 2019, toegevoegd aan het saldo
aan renten, bedoeld in artikel 15b, tweede lid. Voor de toepassing van artikel 15b,
derde lid, onderdeel c, blijft de eerste zin buiten beschouwing.
-
2 Een bedrag aan rente dat ingevolge artikel 14a, achtste lid, artikel 14b, zesde lid, of artikel 15ad, eerste lid, zoals die artikelen luidden op 31 december 2006 niet in aftrek is gekomen en dat
ingevolge artikel VIIIc van de Wet werken aan winst zoals dat artikel luidde op 31 december 2018 wordt verrekend met het belastbare bedrag
van een volgend jaar, wordt voor de toepassing van artikel 15b, in het eerste jaar dat aanvangt op of na 1 januari 2019, toegevoegd aan het saldo
aan renten, bedoeld in artikel 15b, tweede lid. Voor de toepassing van artikel 15b,
derde lid, onderdeel c, blijft de eerste zin buiten beschouwing.
Met betrekking tot te verrekenen verliezen die zijn geleden vóór de aanvang van het
eerste boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2019 en waarop artikel 20, vierde en zesde lid, zoals dat artikel luidde op 31 december 2018 van toepassing was, blijft artikel
20, vierde tot en met zesde lid, zoals dat artikel luidde op 31 december 2018 van
toepassing. Voor de toepassing van de eerste zin vindt verrekening in een jaar slechts
plaats tot een bedrag van € 1.000.000 vermeerderd met 50% van de belastbare winst,
onderscheidenlijk het Nederlandse inkomen, bedoeld in artikel 20, vierde lid, zoals
dat artikel luidde op 31 december 2018, van dat jaar, nadat die winst, onderscheidenlijk
dat inkomen, is verminderd met een bedrag van € 1.000.000. Voor de toepassing van
de eerste zin blijven voorts de artikelen 15ae, derde lid, en 15af, zevende lid, zoals die artikelen luidden op 31 december 2018 van overeenkomstige toepassing.
-
1 Indien de belastingplichtige in de boekjaren die aanvangen op of na 1 juli 2019 en
voor 1 januari 2022 van een aan hem gelieerd lichaam een bedrijfsmiddel heeft verkregen
waarop bij de aanvang van het eerste boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2022
of een daaropvolgend boekjaar nog kan worden afgeschreven en de belastingplichtige
niet aannemelijk maakt dat, indien artikel 8bc, eerste lid, op het tijdstip van de verkrijging van toepassing zou zijn geweest, voor de teboekstelling
van dat bedrijfsmiddel de op basis van het zakelijkheidsbeginsel bepaalde verrekenprijs
in aanmerking zou zijn genomen, worden de afschrijvingen op dat bedrijfsmiddel met
ingang van het eerste boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2022 waarin op dat
bedrijfsmiddel kan worden afgeschreven, berekend op basis van het laagste van de volgende
bedragen:
-
a. de waarde waarop het bedrijfsmiddel zou zijn te boek gesteld op het tijdstip van de
verkrijging indien artikel 8bc, eerste lid, op dat tijdstip van toepassing zou zijn geweest, waarbij ter bepaling van die waarde
een afboeking van de herinvesteringsreserve op de aanschaffingskosten van het bedrijfsmiddel
als bedoeld in artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet in aanmerking wordt genomen;
-
b. de boekwaarde van het bedrijfsmiddel op het tijdstip direct voorafgaande aan het eerste
boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2022.
-
2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op verkrijgingen als bedoeld in artikel 8bd, eerste lid, indien het een verkrijging van een bedrijfsmiddel betreft, met dien verstande dat
daarbij wordt gelezen voor:
Artikel 36
[Vervallen per 01-01-1997]
-
1 Het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 (Verord.bl. 51), het Invoeringsbesluit Vennootschapsbelasting 1942 (Stcrt. 85, verbeterd bij publikatie in Stcrt. 90 en 94), het besluit van de secretaris-generaal van het Departement van Financiën
van 3 juni 1942 (Stcrt. 113) tot wijziging van het Invoeringsbesluit Vennootschapsbelasting 1942, de verordening
van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied van 26 juni 1943 (Verord.bl. 60), houdende wijziging van het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 en van
de Zegelwet, en het Besluit op de Winstbelasting 1940 (Verord.bl. 83), vervallen.
Artikel 38
[Vervallen per 01-01-1997]