Verdiepingscollege Onderwijsvernieuwing
College 1: 24-11-2008
Opdracht 1
David is een docent Nederlands die te maken krijgt met onderwijsvernieuwingen. Het gaat hierbij om het invoeren van lees- en schrijfdossiers van leerlingen voor het vak Nederlands. David is zeer verheugd over deze onderwijsvernieuwing, omdat hij op deze wijze ook zijn eigen professionaliteit kan vergroten. Desondanks loopt David tegen zeer veel dilemma’s aan, die ertoe bijdragen dat zijn plezier steeds minder wordt.
Ten eerste is daar enorme motivatie. Hij streeft er naar om zijn leerlingen te allen tijde te plezieren en hen zo goed mogelijk tot denken te stimuleren. Taal is voor hem namelijk nadenken. Dit is voor hem zeer belangrijk. Hieraan is zijn taakopvatting verbonden. David komt zeer perfectionistisch over. Hoewel hij blij is met de onderwijsvernieuwing, komt hij er al snel achter dat hij te weinig tijd heeft om alle dossiers nauwkeurig na te kijken en kwalitatief na te bespreken. Hij heeft uitgerekend dat hij voor elk dossier twee minuten heeft om te het na te kijken en twee minuten om het na te bespreken.
K. van Veen et al, ‘One teacher’s identity, emotions, and commitment to change: A case study into the cognitive-affective processes of a secondary school teacher in the context of reforms’, in: Teaching and Teacher Education 21 (2005) 924. Dit strookt niet met zijn wijze van werken en het nauwkeurig beoordelen van de geleverde prestaties. Hierdoor voelt hij schuld en schaamte. Desondanks beschrijft hij zichzelf als een enthousiaste leraar.
K. van Veen et al, ‘One teacher’s identity, emotions, and commitment to change’, 922. Dit is in mijn ogen een paradox. Hoe kun je nu enthousiast zijn, wanneer je met zoveel druk te maken krijgt, alsook de tegenstand van collega’s?
Het is namelijk zo dat zijn collega’s hem totaal niet steunen. Dit komt namelijk door het verschil in werkopvatting en werkuren. David werkt fulltime en zijn collega’s parttime. Hierdoor hebben zij meer tijd om aan de dossiers te besteden. Bovendien besteden zij thuis ook tijd aan de dossiers, waardoor zij wel in staat zijn om een gedegen oordeel te geven.
Ibidem, 924. David vertaalt dit als ‘geen steun’ ontvangend.
Daarnaast heeft David contact gezocht met de school over deze problematiek. De school erkent de gevoelens van David niet, en spoort hem om met een ‘creatieve oplossing’ te komen. Bovendien is de overheid niet bereid om extra geld in deze onderwijsvernieuwing te pompen, omdat zij ervan uitgaat dat de school het met de eigen middelen moet kunnen redden. Dit ervaart David als oneerlijk en niet realistisch. Hierdoor krijgt deze situatie een negatief aura door het gebrek aan tijdsmanagement. Desondanks wordt wederom gezegd dat David zich prettig voelt, zowel geestelijk als lichamelijk. Daarom is het resultaat van deze vernieuwing zo verbazingwekkend. Het enthousiasme wordt namelijk zeer snel getemperd door alle problemen, waarmee David te maken heeft.
Ibidem, 925.
Eerder is zijn perfectionistische taakopvatting globaal genoemd. Deze hangt samen met zijn visie op onderwijs en maatschappij. Hij wil van zijn studenten onafhankelijke denkers maken, die voor zichzelf kunnen denken en dus de juiste vragen kunnen stellen. Als dit niet gebeurt, vervalt de maatschappij wederom in barbarij. Omdat taal denken betekent, en hiermee vormgeving van de hersenen, is dit thema voor David zo belangrijk. Dit zijn morele dilemma’s waarmee David kampt.
Ibidem, 926. Bovendien hangt de beoordeling van studenten hiermee samen als moreel dilemma. Daarnaast heeft David ook te maken met sociale en persoonlijke dilemma’s of zorgen. Persoonlijk is hij bang dat zijn zelfvertrouwen ondermijnd wordt en hij zo zijn mogelijkheden tot persoonlijke groei ondermijnt. Daarnaast is zijn vriendschap met zijn studenten zeer belangrijk voor hem, alsook zijn positie binnen de school, die geïsoleerd wordt doordat hij van zijn collega’s geen steun ervaart.
Ibidem, 931.
Zijn grootste struikelblok is de waarde die David hecht aan die portfolio’s. David is van mening dat het werken met portfolio’s zijn zelfvertrouwen vergroot, alsook zijn baan als docent. Het zou persoonlijke groei bevorderen. Daarnaast hebben de portfolio’s een grote pedagogische waarde, omdat leerlingen hierdoor kunnen leren reflecteren. Daarbij komt de druk dat deze portfolio’s drie keer per jaar beoordeeld moeten worden. Hij heeft minder uren, maar wel meer klassen. Dit verhoogt de fysieke als psychologische druk, waardoor angst, boosheid en schaamte ontstaan. Naar mijn idee wegen deze aspecten zwaarder dan het eerder genoemde enthousiasme. Bovendien wordt zijn behoefte tot erkenning door de schoolleiding en collega’s genegeerd. Maslov zou hier zeer kwaad om geworden zijn.
Naast deze dilemma’s is David ook niet bereid om thuis meer tijd aan deze dossiers te besteden. Hij zou betere beoordelingen kunnen geven, wanneer hij dit wel zou doen. Zo zou hij al wat druk kunnen verminderen.
Mijn conclusie kan niet anders zijn dan zijn problemen te wijten aan zijn enorme perfectionisme. David omarmt in eerste instantie deze vernieuwing als een nieuw instrument om zijn status als docent in de eerste plaats te verbeteren. Tegelijk grijpt hij deze portfolio’s aan om zijn studenten om te vormen tot kritische minifilosofen, die actief moeten nadenken door het gebruik van taal. Echter heeft de vernieuwing David veranderd in een gestrest monster, die koste wat kost zijn ego-ideaal wil naleven. Hierdoor komt zijn persoonlijke en sociale leven in de verdrukking, want alles draait om die portfolio’s, Mijn advies: hecht niet zoveel waarde aan die portfolio’s. David eist te veel van zichzelf en zijn studenten. Daarbij moet de school het ontgelden, omdat zij zich niet willen en kunnen inleven in de gevoelens van David. Hij zou zich meer afstandelijk moeten opstellen. Dan krijgt hij zeker weten meer rust in lijf en leden en zijn studenten en collega’s zullen zich minder bedrukt voelen.
Opdracht 2
Bij deze opdracht was het de bedoeling een docent op je stageschool te spreken over onderwijsvernieuwing. Wegens organisatorische redenen is helaas niet gelukt. Daar de contactpersoon nu ook ziek is en ik nu kerstvakantie heb, zal dit niet lukken. Toch kan ik hier iets over zeggen hoe met onderwijsvernieuwing op het Candea College wordt omgegaan.
Volgens mijn spd zijn er op Candea werkgroepen samengesteld die over de onderwijsvernieuwingen spreken. Vernieuwingen in de zin van active boards en zelfstandig plannen voor leerlingen zoals met Teletop. Op Teletop kunnen leerlingen zich inschrijven voor herkansingen en kunnen zij zelf studiewijzers downloaden of PowerPoint-presentaties bekijken over de gegeven lessen. Zo is de leerling meer verantwoordelijk voor zijn eigen leerproces. Ook deze “vernieuwingen” hebben invloed op de docent en omgekeerd. De vernieuwingen dwingen de docent deels mee te gaan. Naar mijn verlicht het werken met Teletop de werkdruk van de docent. Tenslotte kan de docent altijd hierna verwijzen, indien leerlingen informatie willen over bepaalde zaken. Daarnaast is het zo in het geval met active boards dat niet elke docent hiermee wil of kan werken. Dat betekent studie over hiermee om te gaan. Persoonlijk werk ik niet met active boards, maar wel met Teletop. Leerlingen vinden het prettig om PowerPoint-presentaties na te lezen of tips en trucs voor het leren van toetsen terug te vinden. Ook kan ik berichten sturen via Teletop, waarvan de beantwoording in mijn eigen email terugkomt. Dit zou verlichting kunnen bieden in een tijd, waarin misschien de docent 40 uur moet inleveren voor minder vakantie en zogenaamd meer voorbereidingstijd. Persoonlijk zou ik het op prijs stellen hiervan op de hoogte gesteld te worden en dat ik ook de kans krijg om mijn mening hierover te uiten, voordat dergelijke zaken worden doorgevoerd. Op deze manier kan de roep om informatie grotendeels bevredigd worden, al weet men dat je nooit iedereen over de streep kunt halen.
Opdracht 3
Docenten assimileren vernieuwingen op een manier als een ziekteproces, waarbij de homeostase weer genormaliseerd wordt, maar waarbij toch een verandering in het organisme is opgetreden.
Vernieuwingen infecteren de docent als een cel, waarbij de docent als gastheer moet dienen, waaraan vernieuwingen zich kunnen voeden, een symbiose zo men wil.
College 2: 1-12-2008
Opdracht 1
Naar mijn idee ligt de controverse in het willen accepteren van de vernieuwing. Aan de ene kant wil men graag met vernieuwingen werken, maar aan de andere kant verzandt deze vernieuwing, omdat de schoolcultuur verandert, waarbij een defensieve en naar binnen gerichte communicatie ontstaat en waarbij docenten het gevoel hebben geen grip meer te hebben op de nieuwe situatie. Voorts probeert men de situatie deels te normaliseren, waarbij de traditionele werkindeling hersteld moet worden, zodat de docent als vakdeskundige weer overzicht krijgt op het geheel.
Zie ook Luttenberg, J., Carpay, T en Imants, J., “8. De lotgevallen van 15 jaar vernieuwing in een VO school: De leraar als eigenaar of als uitvoerder”, in: Veugelers, De strijd om het curriculum. Onderwijsstrategische perspectieven op inhoud, vorm en zeggenschap (Antwerpen 2005) 168.
In de huidige maatschappij staat het zelfstandig leren van leerlingen centraal. Dit doel is echter geen monopolie van het Studiehuis meer, maar is vrijwel bij alle scholen ingekaderd. De vakdocenten kunnen dit zelfstandig leren bevorderen aan het soort opdrachten dat men verstrekt. Vervolgens kan gebruikt gemaakt worden van een elektronische leeromgeving. Hierbij is belangrijk dat wij als vakdocenten overzicht hebben en houden op wat er gebeurt. Goede begeleiding van leerlingen, bereikbaarheid van docenten voor leerlingen en een prettig schoolklimaat die altijd belangrijk zullen blijven, voor leerlingen en docenten.
Opdracht 2
Opdracht 2 is niet geheel uitvoerbaar vanwege interne zaken. Echter probeer ik een controverse aan te geven op basis van de leidraden van het Candea College, om zo enigszins een kernaspect van controversiële maatregelen weer te geven.
Een van de zaken waar Candea zich mee bezighoudt is de lerende school. Het Candea College is een school waar leerlingen niet alleen worden voorbereid op het eindexamen, maar waar zij ook leren om zélf keuzes te maken en daarvoor verantwoordelijk te zijn. Daarbij gaat het om maatschappelijke vaardigheden, om persoonlijkheidsvorming en om het leren verwerven en gebruiken van kennis. Dit laatste is van groot belang, omdat vervolgopleidingen veronderstellen dat leerlingen zelfstandig kunnen studeren. Bovendien wordt tegenwoordig verwacht dat mensen hun hele leven blijven leren. Het Candea College wil een ‘lerende’ school zijn. De leraar leert de leerling hoe deze zijn eigen leerproces in toenemende mate zelf kan vormgeven. Leraren worden daardoor niet minder belangrijk, maar ze krijgen wel een andere rol. Hun taak beperkt zich niet meer tot het overdragen van kennis, maar wordt meer ondersteunend en aanmoedigend. In de onderbouw ligt de nadruk op instructie en begeleiding bij het zelfstandig werken en in de bovenbouw op de eigen verantwoordelijkheid van de leerling voor zijn leerproces. Dan wordt de begeleiding van de leraar vooral een vangnet. Hoewel steeds gesproken wordt over ‘de leerlingen’, wil het Candea College heel nadrukkelijk ook recht doen aan verschillen tussen leerlingen. Daarom is differentiatie een belangrijk uitgangspunt.
De controverse die hierbij kan ontstaan is die tussen vakdocent als maatgevend en als begeleider, als coach. Dit kan voor spanningen leiden bij de vakdocent, zeker als deze al vele jaren op dezelfde manier onderwijs verzorgt. De focus op de eigen verantwoordelijkheid van de leerling is zoals gezegd op het moment zeer belangrijk. Zeker voor een vervolgopleiding maar ook als vaardigheid, wanneer men later in de samenleving moet gaan functioneren. De leraar wordt in de ‘lerende school’ meer een vangnet, waarop de leerling kan terugvallen dan een orgaan dat alleen kennis overdraagt op derden. Deze kennisoverdracht blijft natuurlijk essentieel. Dit betekent wel dat de kennis die overgedragen wordt, zwaarder wordt van inhoud, zodat de leerling ook echt stof heeft om mee te werken. De docent moet natuurlijk een verdieping kunnen geven, die de zaken verduidelijken. Verschillende docenten met verschillende achtergronden op verschillende scholen, kunnen dus allemaal anders reageren op een dergelijke schoolvisie, die voor een deel van de docenten als vernieuwend kan gelden. Dit soort schoolvisies kan dus voor spanningen en controverses zorgen.
Leidt de ‘lerende school’ tot professionele spanningen? “De lerende school leidt tot spanningen onder vakdocenten”.
Opdracht 3 (aangepast)
De vergelijkende situatie tussen het Markantcollege en het Candea College richt op de problematiek rondom het zelfstandig leren van de leerling op basis van onderwijsvernieuwing. De perspectieven van waaruit deze problematiek bekeken worden zijn de overheid, de school en de docent.
Vanuit de overheid worden onderwijsvernieuwingen opgesteld, gebaseerd op ervaringen van scholen en docenten met de bestaande gang van zaken. Doordat bepaalde problemen optreden als een slechte aansluiting tussen middelbare school en HBO of WO, is ervoor gekozen om de zelfstandigheid van de leerling te vergroten. Deels door de invoering van de Tweede Fase en het Studiehuis, waarbij de verantwoordelijkheid van het eigen leerproces meer bij de leerling komt te liggen, dan bij de vakdocent.
Vanuit de school moeten de door de overheid aangevoerde vernieuwingen worden geïmplementeerd in het bestaande schoolsysteem. Dat betekent dat de school een tussenstation wordt, waarbij de school verantwoordelijk is voor de informatievoorziening naar docenten toe. Hierbij kunnen spanningen verwacht worden, want het is de maar de vraag hoe deze vernieuwingen vallen bij het personeel.
Tenslotte is het perspectief van de docent misschien nog wel het belangrijkste. Als een soort Januskop moet de docent zich tussen bestaande structuren en vernieuwingen verhouden, waarbij het de vraag is hoe de docenten omgaan met vernieuwingen en welke invloed vernieuwingen hebben op docenten.
Conclusies die verwacht mogen worden zijn dat scholen niet altijd blij zullen zijn met van bovenaf opgelegde vernieuwingen, die moeten doorsijpelen tot docenten, die ook niet allemaal tevreden zullen zijn met deze vernieuwde maatregelen, die hun dagelijkse schoolpraktijk ontregeld. Daarom is het zeer belangrijk dat duidelijk is voor scholen en docenten waarom bepaalde vernieuwingen worden doorgevoerd en wat het belang hiervan is. Daarnaast moet de overheid de mogelijkheid bieden de vernieuwingen als richtlijnen te gebruiken, zonder de bestaande lespraktijk te verstoren. Tenslotte maakt het niet uit hoe je bij een bepaald doel komt, zolang je er maar komt.
College 3: 8-12-2008
Het studiehuis verdient een tweede kans
Verdient het studiehuis een tweede kans? Nee, het studiehuis als vaststaand concept verdient géén tweede kans! In de eerste plaats is het zo dat het onderwijs nog steeds grotendeels bestaat uit klassikaal onderwijs en is van een dergelijk studiehuisconcept niet veel meer terug te zien.
‘En zo werd de leraar gesloopt’, in: Trouw, katern Letter en geest 01-12-2007. Ten tweede begint en staat leren met het verwerken van kennis. In het studiehuisconcept staat het leren leren centraal, maar je moet eerst wat je moet leren, voordat je dit kunt ontwikkelen.
‘En zo werd de leraar gesloopt’, in: Trouw, katern Letter en geest 01-12-2007. Wat is er mis met het traditioneel overdragen van vakkennis aan leerlingen? Waarom wordt kennis vervangen door vaardigheden? Het gevolg is de dat vervolgopleidingen en stageplaatsen gaan klagen over het tekort aan kennis over hun vak. Neem de 2e graads opleiding Geschiedenis en Staatsinrichting. In mijn beginjaar (2002) bestond het eerste jaar uit puur Geschiedenis. Dit curriculum kwam grotendeels overeen met dat van de Radboud Universiteit. Nu is alles gereorganiseerd in onderwijseenheden, waarbij kennis verweven is met didactiek. Dit gaat ten kost van de vakinhoud. Dus studenten kunnen beter kennis leren overdragen, maar de hoeveelheid en dus ook de kwaliteit neemt af. Daardoor wordt de student gedwongen meer kennis zelfstandig te verwerken. Dit sluit aan bij het doel van de overheid, dat leerlingen en studenten een grotere verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun leerproces.
Veugelers, W., ’Between control and autonomy: restructuring secondary education in the Netherlands’, in: Journal of Educational Change 5: (2004) 142.
Twee andere redenen voor het studiehuis zijn niet vast te houden. Het zelfstandig leren leren van leerlingen kan uitkomst bieden voor de toekomst, maar de realiteit is dat niet elke leerling geschikt is voor een dergelijke aanpak. Niet elke leerling is in staat op deze manier te werken en zal langer en meer intens begeleid moeten worden.
Veugelers, ’Between control and autonomy’, 142. Bovendien is het de vraag of sommige leerlingen wel snappen wat er van hen verwacht wordt. Een tweede argument is dat het Studiehuis onderdeel van een reeks andere vernieuwingen dat moest worden doorgevoerd, maar gebleken is dat al met deze vernieuwingen men steeds weer tegen dezelfde problemen aanloopt.
Ibidem, 144. Enthousiasme versus ontevredenheid, de lange duur en de reorganisatie op schoolniveau zijn maar een paar constante factoren die weer terug zullen komen, wanneer het concept Studiehuis zijn verrijzenis zal aangeven.
Beter is het om het zelfstandige leren volgens Bruner al in een zo vroeg mogelijk begrijpelijk stadium in te voeren bij kinderen. Hiermee doel ik op bovenbouw van de basisschool. Deze leerlingen zijn tegenwoordig al best in staat om zelf boeken te zoeken in een bibliotheek of informatie op internet te zoeken dat over hun werkstuk gaat. Wanneer men dit doel geleidelijk aan implementeert in de bestaande schoolsituatie, dan durf ik te verzekeren dat een Studiehuis als apart concept niet meer nodig is, ondanks dat het maar deels is mislukt. Leren van de geschiedenis blijkt helaas nog steeds iets te zijn, wat maar niet wil doordringen tot de mens.
Drs. G.H.M.M. Beumer MA
College 4: 15-12-2008
Opdracht 1
De stelling die verdedigd en aangevallen moet is: “Onderwijsvernieuwingen moeten worden afgeschaft”. Deze stelling is door Mark Beumer aangegeven.
De argumenten voor deze stelling zijn dat er altijd een tweedeling is van enthousiaste en niet enthousiaste docenten. Het gaat hier vooral om de inbreuk van een werkwijze, die in principe geen verandering behoeft en indien nodig, kan men dit op docentniveau en op schoolniveau aanpassen. Daar zijn geen vernieuwingen voor nodig. Daarnaast worden vernieuwingen altijd van bovenaf opgelegd, waarbij het vrijwel zeker is dat er geen docenten bij betrokken zijn (uit de praktijk). Vaak zijn het ministers en functionarissen die dergelijke veranderingen doorvoeren, deels op basis van bedrijven en vervolgopleidingen. Het is dan de vraag of overheidsfunctionarissen zonder ervaring in het onderwijs begrijpen, hoe het beste op bepaalde klachten gereageerd kan worden. Verder is vaak niet genoeg geld en tijd om een snelle uitkomst te verwachten. Tien jaar is niet ongewoon, maar doet afbreuk aan de term “vernieuwing”.
Argumenten tegen de stelling zijn dat stilstaan achteruitgang impliceert. Als je het niet probeert, weet je niet of het werkt. Daarnaast moeten mensen voor de toekomst worden opgeleid, scholen kunnen hierin veel betekenen. Bovendien zijn schoolvisies altijd dynamisch en daarom onzeker. Het is daarom belangrijk hierop in te spelen. Tenslotte zijn vernieuwingen niet volledig mislukt en is er altijd iets positiefs te melden. Daarom moet elke vernieuwing een kans krijgen.
Opdracht 2
Onderwijsvernieuwingen zijn maatregelen die geleidelijk moet worden doorgevoerd, maar niet als een vaststaand pakket worden doorgedrukt in een bestaande schoolpraktijk. Dit moet processueel gebeuren, zodat docenten, scholen en leerlingen de tijd hebben om hieraan te wennen en hiermee kunnen gaan werken. Daarnaast moeten scholen zelf kunnen bepalen hoe snel men vernieuwingen door willen voeren. Elke school (heteronomie) is anders en moet zelfstandig (autonomie) kunnen bepalen op welke wijze bepaalde nieuwe doelen moeten worden gerealiseerd. Daarnaast is het belangrijk dat onderwijsvernieuwing vooral een gevolg is van hoe je kennis overdraagt aan leerlingen. Dat betekent dus dat kennis niet zal veranderen, maar wel de manier waarop.
Het gaat in het onderwijs om het overdragen van kennis. Daarom zal kennis vernieuwd moeten worden wanneer men vernieuwingen wil doorvoeren. Moet er meer of minder gedoceerd worden en hoe gedetailleerd moet deze stof zijn? Waar liggen grenzen tussen vmbo, havo en vwo? Je kunt niets ontwikkelen als je niet wát je moet ontwikkelen. Dit is een universeel beginsel.
Slotopdracht
Het artikel handelt over zogenaamde academische scholen. Deze scholen maken deel uit van een onderzoeksproject van het Ministerie van Onderwijs. Deze scholen moeten het praktijkdeel van de lerarenopleidingen komend jaar gaan overnemen. Zij stellen vragen als hoe je leerlingen beteren manieren van leren kunt aanbieden of welke boeken en teksten geschikt zijn voor literatuuronderwijs?
In het kader van onderwijsvernieuwing is het een positieve zaak dat zogenaamde academische scholen zelfstandig bekijken hoe het onderwijs verbeterd kan worden voor leerlingen. Hierbij wordt aangesloten dat de school en de docent meer oog moet hebben voor het persoonlijke traject van leerlingen. Doordat er effectieve vragen gesteld worden over hoe leerstijlen verbeterd kunnen worden of hoe leerlingen meer actief over hun eigen leerproces gaan nadenken, kunnen er geleidelijk aan betere resultaten behaald worden, op de schaal van leerlingniveau tot schoolniveau en de uitslag van de landelijke examens.
Deze nieuwe manier zal geen voet aan de bodem krijgen. Ten eerste wordt de werkdruk van docenten ondoenlijk hoog, als er steeds moet worden nagedacht hoe het onderwijs op school verbeterd kan worden. Leerlingen zullen nooit de tijd krijgen om aan bepaalde verwachtingen te voldoen. Daarnaast zul je altijd de kloof hebben tot enthousiaste en niet enthousiaste docenten, waardoor onderlinge spanningen kunnen ontstaan. Bovendien spelen geld en tijd een blijvende rol. Men wil altijd graag snel resultaat zien, maar zoals het artikel al aangeeft, is twee ton nooit voldoende.
Afsluitend zou ik ervoor willen pleiten om op elke school een werkgroep aan te stellen die nadenkt over het onderwijs op hun eigen school verbeterd zou kunnen worden. Hierbij kan men gebruik maken van de feedback van leerlingen, maar ook van docenten. Neem vragenlijsten. Kijk verder naar nieuwe scholen zoals Enter 22 of Slash 21. Hoe doen deze scholen het? Waar lopen zij tegenaan? Hoe doen wij het in vergelijking met? Hoe tevreden of ontevreden zijn onze leerlingen eigenlijk? Kortom, op deze wijze behouden de scholen en docenten hun autonomie en kan de overheid vernieuwingen als richtlijnen aanbieden, zonder daarbij de persoonlijke werksfeer aan te tasten.
PAGE 3