Verdronken migranten
zijn geen afval
Kijk aandachtig naar aangespoeld afval en
menselijke resten van migranten, schrijft
forensisch onderzoeker Amade M’charek.
„Wie kijkt moet ook iets doen.”
FOTO NARIMAN EL-MOFTY
4
5
Amade M’charek is hoogleraar antropologie aan de Universiteit
van Amsterdam. Ze doet onderzoek naar de relatie tussen wetenschap en samenleving, in het bijzonder op het gebied van de (forensische) genetica. Dit is een ingekorte en bewerkte versie van de
Bergrede die zij 12 februari uitsprak in de Bergkerk in Amersfoort.
OPI N I E
Migratie
Verzamel
de sporen van
de doden
Op een heuvel aan de kust van Tunesië
ziet Amade M’charek aan de ene kant
bergen zout, bestemd voor Europa. Aan
de andere kant anonieme graven voor
migranten die Europa nooit bereikten.
„We kunnen niet langer wegkijken.”
Foto
Nariman El-Mofty
Het gebrek aan een gemeenschappelijke Europese inspanning is ingegeven door de angst
voor de verantwoordelijkheid die dat met zich
meebrengt. Wie kijkt moet ook iets doen. De
doden als gelijkwaardige mensen zien schept
verantwoordelijkheden.
De visser
S
taand op een onbeduidende
heuvel buiten het Tunesische
kuststadje Zarzis kun je goed
om je heen kijken. Aan de ene
kant strekt zich een glinsterende vlakte uit, in de verte gloren
zoutbergen. Aan de andere kant
is het landschap verkaveld,
daar groeien enkele olijfbomen. Dan wordt
mijn blik naar beneden getrokken. Aan de voet
van de heuvel liggen vreemde, langwerpige
zandhopen. Aan één uiteinde is telkens een
steen geplaatst. Het is een begraafplaats voor
onbekende verdronken migranten. Circa vierhonderd mensen liggen hier begraven. De zee
heeft hen naar de kusten van Zarzis gevoerd.
Als het flink heeft gewaaid of geregend, toont
de heuvel zijn oorsprong: een vuilnishoop.
De heuvel bevindt zich aan de rand van een bijzonder geologisch landschap, de Sebkha. Het is
een kustlandschap, een zoutvlakte die is opgebouwd uit constante afscheidingen van slib,
klei, modder, zand. Bij de Sebkha ontmoeten
zee en land elkaar; komen zout en afval en
menselijke resten bij elkaar.
Al jarenlang drijven er lijken voor de kust van
Zarzis. Visser Slahedine M’charek vertelt dat de
situatie sinds kort is verbeterd, door de inzet
van de kustwacht. Maar vroeger kon hij ze al
„van achthonderd meter” ruiken. Iedere keer
als hij uitvoer, was hij bang weer met de drama’s te worden geconfronteerd. De kans was
groot. Want sinds 2015, het jaar dat de vluchtelingenstroom mede door de oorlog in Syrië ongelooflijke proporties aannam, lieten meer dan
veertienduizend mensen het leven bij de oversteek over de Middellandse Zee.
Wat gebeurde er aan de andere kant van de zee,
aan Europese zijde? In de EU staat kwetsbaarheid al jaren hoog op de politieke agenda. Niet
kwetsbaarheid van mensen, maar van onze
grenzen. Alle internationale, bloedige conflicten ten spijt hadden niet de mensen die een
veilig onderkomen zochten maar onze grenzen
extra zorg nodig. En dus kwamen er meer
grenswachters, meer patrouilleboten, meer helikopters, meer drones. De Turkije-deal deed in
2016 definitief de grens op slot.
Vanaf dat moment was de mens die naar Europa wilde vluchten, aangewezen op de enige en
gevaarlijkste route: per boot over de Middellandse Zee. Daarop spoelden duizenden slachtoffers aan op de stranden, gingen met scheepswrak en al naar de bodem van de zee of dobberden uitgedroogd en verhongerd op zee rond.
Wie waren deze mensen die de reis naar Europa niet overleefden? Hoe heetten ze, aan wie
behoren hun lichamen toe?
Tot mijn verbazing werden deze vragen nauwelijks gesteld. Terwijl Europa reeds in 1996
heeft bepaald dat alle mensen het recht hebben
om na hun dood hun identiteit te behouden.
Voor de Nederlandse slachtoffers die de tsunami in Thailand of de vlucht met de MH17 niet
overleefden, haalde de overheid terecht alles
uit de kast om hen te identificeren. Maar van
de slachtoffers aan de randen van Europa keek
en kijkt ze weg.
De vraag wie deze mensen waren die de reis
naar Europa niet overleefden, bracht mij onverwacht naar de stad waar ik oorspronkelijk
vandaan kom: Zarzis. De vissers leidden de
weg. Zij hebben honderden mensen gered en
de kustwacht geholpen bij het bergen van de
lijken. En konden ze de lichamen van de verdronkenen niet aan boord nemen, omdat ze
bijvoorbeeld net uit varen gingen, dan hielpen
ze door de locatie van het lichaam in het water
aan de kustwacht door te geven. Op basis van
die gegevens, gecombineerd met windkracht
en zeestroming, kon de kustwacht uitrekenen
waar en wanneer het lichaam op het strand zou
aanspoelen.
Je zou kunnen zeggen dat de vissers een onverwachte forensische speler waren geworden.
Een onmisbare schakel bij de zorg voor de dode
lichamen, en mogelijk bij het identificeren van
de slachtoffers. De vissers zetten me ook aan
het denken over de forensische praktijk.
Tot dan toe kende ik de forensische praktijk als
een strak geordende keten van actoren met een
duidelijk omschreven rol die zich van duidelijk
omschreven technieken bedienen. Maar rond
de zorg voor dode migranten ontwikkelen zich
heel nieuwe forensische structuren. Dat heeft te
maken met de diverse plekken waar lichamen
worden gevonden, en wat er dan nog van over is.
De middelen zijn doorgaans ontoereikend. Op
Sicilië bijvoorbeeld, waar forensisch onderzoekers honderden lijken moesten identificeren,
werd een plastic ricotta kaasbakje in het afvoerputje van een grote wasbak geplaatst. Op die
manier konden de onderzoekers de vele kleine
botjes van de slachtoffers opvangen – voorheen
verdwenen deze gewoon door het putje.
Forensisch werk wordt ook wel ‘de kunst om
bewijsvoering’ genoemd. Zien we forensisch
werk als een ‘kunst’ om materiële sporen serieus te nemen en om die sporen te laten spreken, dan kunnen we het forensisch werk (in de
context van migratie) ook ‘de kunst van aandacht geven’ noemen. De kunst om aandachtig
de weinige materiële sporen waar te nemen en
te onderzoeken. Sporen die ons uitnodigen tot
engagement, om iets te denken, om iets te
doen.
Geven we aandacht aan deze sporen, dan gaan
we ook een verplichting aan, om de sporen te
volgen en ons in te beelden wat er aan de hand
kan zijn.
Denk aan de foto van het levenloze lichaam
van Aylan Kurdi, het jongetje op een Turks
strand dat de vlucht uit Syrië naar Europa niet
haalde. Die foto bracht het lijden van onschuldige mensen, van kinderen die aan een oorlog
proberen te ontsnappen, dichterbij. De kleding
van het jongetje droeg daaraan bij. Wie met
aandacht naar de foto keek, zag de zorg van ouders voor hun kind. Het jongetje kon zomaar
een kind in onze straat zijn.
Verbeelden en sporen volgen, begint met opmerken, aandacht geven.
Het afval
Afval, geur, wrakhout zijn belangrijke forensische sporen en verdienen daarom aandacht. Ze
maken bovendien het drama zichtbaar. Een
groot aantal migranten verdwijnt naar de bodem van de zee, zij laten slechts sporen na, sporen die aanspoelen en die wij, zonder er over na
te denken, weggooien. Als was het afval.
Maar een lichaam is geen afval. Daarom worden de lichamen die op het strand van Zarzis
aanspoelen, begraven, onder aan de heuvel, zo
goed en kwaad als dat gaat. In juni 2017 was ik
erbij toen een jongetje werd begraven. Hij moet
een jaar of zes, zeven zijn geweest. Toen ik vier
maanden later terugkeerde in Zarzis, besloot ik
zijn graf te bezoeken. Het had net gedurende
langere periode hard geregend en het vele water had ervoor gezorgd dat het afval naar de oppervlakte was gekomen.
Samen met een vrijwilliger van de begraafplaats schuifelde ik door de modder naar de
plek waar we het jongetje hadden begraven. Uit
de grond staken een paar botten. Het waren
zijn ribben. Menselijke resten als afval.
Maar wat als we ‘menselijke-resten-als-afval’
serieus nemen? Wat als we afval een forensische
benadering geven en als sporen zien? Forensisch
in de zin van ‘de kunst van aandacht geven’?
Mohsen Lihidheb is kunstenaar en strandjutter
in Zarzis. Van de spullen die hij op het strand
vindt, of langs de waterranden van de Sebkha,
maakt hij landschapskunstwerken. In eerste
instantie was zijn kunst vooral een commentaar op milieuproblemen. Maar eenmaal geconfronteerd met aangespoelde dode lichamen
in de jaren negentig, begon hij sporen van verdronken migranten te verzamelen. In de loop
van de jaren heeft hij een ongelooflijke hoeveelheid schoenen, slippers, kleding en accessoires verzameld. Daarvan maakt hij kunstwerken, ‘configuraties’ zoals hij ze noemt, op zijn
erf en in een klein museum dat hij daar heeft
ingericht.
Het is overweldigend. Nu is afval eens niet bedoeld om door de mens buitengeworpen en
vertrapt te worden, maar als hulpmiddel om
onze menselijkheid te behouden. Door aandacht te geven en sporen te volgen.
In de context van dode migranten kan afval
verschillende dingen betekenen. Natuurlijk
kunnen sporen als kleding en andere toebehoren van de slachtoffers bijdragen aan een identificatie – mits gekoppeld aan plaats, datum en
omstandigheden van overlijden. Maar sporen
in de vorm van afval kunnen de kwantiteit van
het drama inzichtelijk maken. Zo houdt Lihidheb statistieken bij van de hoeveelheid plastic
flessen, slippers en kleding die hij vindt.
De spullen zijn globale getuigen van de toe- of
afname van migranten die de oversteek niet
halen. Afval biedt zo – weliswaar beperkt –
zicht op iets dat zich anders aan ons blikveld
zou onttrekken.
Maar afval heeft nog een andere kwaliteit en
die is niet intrinsiek aan de objecten, maar aan
wat wij ermee kunnen en willen doen. Lihidheb gebruikt de aangespoelde schoenen, slippers etcetera om kunstwerken te maken die op
indringende wijze de migratiecrisis aan de orde
stellen. Afval om het reduceren van mensen tot
afval ter discussie te stellen.
Het zout
Laten we teruggaan naar de heuvel. Want die is
niet alleen een uitzichtpunt, gebouwd op afval,
maar ook een (post)koloniale grens. Waar aan
de ene kant de middelen ontbreken om fatsoenlijk voor de doden te zorgen, glinstert aan
de andere kant het witte goud, het zout.
Daar exploiteert het Franse bedrijf Cotusal het
zout van de Sebkha. Het bedrijf heeft een landoppervlakte tot haar exclusieve beschikking,
vijftig keer zo groot als het stadje Zarzis. Dagelijks denderen tonnen zout van de Sebkha naar
de haven van Zarzis en door, naar Europa, waar
het zout wordt gebruikt om wegen begaanbaar
te houden, voedsel te conserveren, dure medicijnen van te maken of likstenen voor koeien.
Het zout van Zarzis wordt geprezen om zijn uitzonderlijk hoogwaardige kwaliteit en zijn rijkheid aan mineralen.
De zoutextractie is verweven met de koloniale
overheersing van de Fransen, tussen 1881 en
1956. Al in 1903 wonnen Franse bedrijven
zout in Zarzis. Hoewel sommige mensen stellen dat Cotusal toen al betrokken was bij de
zoutwinning, zegt het bedrijf zelf dat het
sinds 1949 op de Tunesisch markt actief is.
Het zout dat Cotusal vandaag de dag uit Zarzis
weg haalt, kost nog net zoveel als in 1949,
toen er onder de koloniale macht zeer gunstige contracten werden opgesteld. Waar Cotusal vijf Tunesische cent voor een ton zout betaalt, betaalt de gewone Tunesische burger
2.500 Tunesische cent voor een kilo. Het contract met het Franse bedrijf is in mei 2014, na
de revolutie, opnieuw verlengd zonder veranderingen in de voorwaarden.
In de Sebkha zijn speciale kanalen aangelegd
om het zeewater verder het land in te laten
stromen, zodat zich daar meer zout afzet. Dit
leidt tot immense ecologische schade en problemen met landbouwgrond. Waar zout is,
groeien geen olijfbomen. Cotusal wordt in
Zarzis bekritiseerd omdat het zo’n groot deel
van het land in de onmiddellijke omgeving
van de stad ‘koloniseert’, maar niets bijdraagt
aan de regionale ontwikkeling, infrastructuur
of werkgelegenheid. Intussen is meer dan
veertig procent van de jongeren in Zarzis
werkloos.
Het zout, 500.000 ton in 2018 volgens het bedrijf, vertrekt vanuit de haven van Zarzis naar
Europa. Niet ver daar vandaan zijn sinds 2011
duizenden jonge mannen en recent hele families met kleine vissersbootjes naar Europa
vertrokken. Velen hebben het niet gehaald.
Weer wat kilometers verderop investeert Europa met vereende krachten in het bewaken
van de Libische grenzen om migranten te
weerhouden het Afrikaanse continent te verlaten en naar Europa te trekken.
Zeshonderd kilometer noordelijker, in de
hoofdstad Tunis, rekruteren bureaus uit
Frankrijk en Duitsland de crème de la crème
onder de Tunesische hoogopgeleiden voor de
Europese arbeidsmarkt. Een braindrain,
waarbij jonge mensen met een medische opleiding of een ingenieursdiploma een speciaal
visum krijgen aangeboden en een werkgarantie in Europa voor minstens vijf jaar.
En de boten, die blijven vertrekken.
Staande op de heuvel in Zarzis kun je verschillende kanten opkijken. Maar welke kant je
ook opkijkt, overal zie je zout; als natuurbron,
als milieuprobleem, als commercieel product,
maar ook als koloniale relatie, dodelijke Europese grenspolitiek, of wanneer eenvoudige
vrijwilligers zorgen voor het ‘zout der aarde’,
de doden.
De problemen zijn complex, oplossingen liggen niet voor het oprapen. Daarom weiger ik
mij neer te leggen bij rigide grenzen; tussen
wij en zij, tussen daar en hier, tussen toen
(zeg: het koloniale verleden) en nu. De forensische benadering die ik heb voorgesteld is de
kunst van aandacht geven. Opletten, verbeelden, sporen volgen. Wie aandacht geeft moet
iets doen. Die kan niet meer wegkijken.
Met hulp van
kaasbakje vissen
onderzoekers
kleine botjes uit
het afvoerwater