Kloof agrarische sector en
groot publiek: feit of fictie?
Dr. ir. Bastiaan Meerburg, Plant Research International
Ir. Marjolein Neuteboom (*) , European Forum of Farm Animal Breeders
Dr. ir. Bastiaan Meerburg
1.5
40
Onze maatschappij is de afgelopen eeuw sterk veranderd. Waren vroeger boeren meer regel dan uitzondering, tegenwoordig is dat anders. Daardoor komen
burgers steeds minder in contact met boeren en
hebben zij niet of nauwelijks meer weet van wat op het
boerenbedrijf precies speelt. Deze kloof van onwetendheid leidt tot een discrepantie tussen wat burgers
denken dat zich afspeelt op het boerenbedrijf en wat
daadwerkelijk daar gebeurt. Het debat over de veehouderij wordt nu dan ook grotendeels op basis van emotie
gevoerd, en niet op basis van onderliggende feiten of
waarden. In dit essay pleiten wij ervoor om deze kloof
te dichten, zodat de kwaliteit van de discussie over de
toekomst van de veehouderij kan verbeteren.
“Boer wat zeg je van mijn kippen,
boer wat zeg je van mijn haan?
Hebben ze dan geen mooie veren,
of staat jou de kleur niet aan?”
- Nederlands kinderliedje
Bovenstaand kinderliedje is een van de weinige dingen die een groot deel van de huidige
generatie kinderen nog meekrijgt over het boerenbedrijf. Sinds 1950 is het aantal landbouwbedrijven (inclusief veehouderijen) in Nederland afgenomen van 410.000 tot 73.000 in
2009 (zie figuur 1 [1]).
Vroeger had ieder kind nog wel een boer in de familie, maar tegenwoordig is dat geen
vanzelfsprekendheid. Met de daling van het aantal boeren, is ook hun maatschappelijke
positie steeds meer onder druk komen te staan. Boerenpartijen kennen we eigenlijk niet
meer: de tijden van Boer Koekoek zijn definitief voorbij. In ruil daarvoor is de Partij voor de
Dieren in de Tweede Kamer gekomen. Deze partij is het niet eens met de manier waarop in
de veehouderijsector met dieren wordt omgegaan.
Over zorgvuldige veehouderij
41
450
# landbouwbedrijven (*1000)
400
350
300
250
200
150
100
50
‘Wat veroorzaakte die
omslag?’
1950
1952
1954
1956
1958
1960
1962
1964
1966
1968
1970
1972
1974
1976
1978
1980
1982
1984
1986
1988
1990
1992
1994
1996
1998
2000
2002
2004
2006
2008
0
Jaar
Figuur 1 Sterke daling van het aantal landbouwbedrijven
Wat veroorzaakte die omslag? Deels kunnen we dit verklaren door het succes van de veehouderij zelf. Na de Tweede
Wereldoorlog lag Nederland in puin. De van oorsprong
Groninger herenboer Sicco Mansholt, minister van Landbouw en zelf boerend in de Wieringermeer, wist wat
Nederland nodig had: nooit meer honger. Zo stichtte hij de
Mansholt-doctrine: produceren, produceren, produceren en
dat voor zo weinig mogelijk geld. Later, na zijn periode als
EU-commissaris, toen de Europese koelhuizen uitpuilden
van melk en boter en dit tegen dumpprijzen op de wereldmarkt terecht kwam, zou hij zelf deze doctrine sterk
betreuren [2]. Maar op zich was de doctrine extreem
effectief. Door de import van graan vanuit het buitenland
via de Rotterdamse haven was de Nederlandse veehouderij
prima in staat zichzelf te voorzien. Veehouders deden het
uitstekend en streefden ernaar om zo efficiënt mogelijk te
produceren waar de overheid en de Nederlandse bevolking
om vroegen: producten van dierlijke oorsprong zoals vlees,
melk, boter, kaas en eieren.
42
De keerzijde, negatieve gevolgen worden zichtbaar…
Maar vanaf begin jaren ‘60 werden de negatieve kanten van deze intensieve agrarische
productie langzaam zichtbaar voor het grote publiek. In de Verenigde Staten verscheen in
1962 het boek ‘Silent Spring’ van Rachel Carson [3] dat de risico’s van het overmatig
gebruik van bestrijdingsmiddelen (bijvoorbeeld DDT) onder de aandacht bracht. In Nederland verscheen het boek ‘Zilveren sluiers en verborgen gevaren’ van C.J. Briejèr (1967),
waarin eveneens grote zorgen werden geuit over de milieugevolgen van bestrijdingsmiddelen. Het rapport van de Club van Rome (The Limits to Growth, 1972) was een signaal naar
de politiek en de burgers om de milieuproblematiek (o.a. bodem- en watervervuiling als
gevolg van de intensivering van landbouw, overmatig mestgebruik en het verlies aan
biodiversiteit) serieus te nemen. In sommige gebieden in Nederland was er sprake van een
sterke toename van de werkloosheid door de toegenomen mechanisatie. De input van
agrarische arbeid nam in de periode 1950 tot midden jaren ‘70 af van 600.000 tot minder
dan 300.000 manjaren [4]. De grenzen van de Mansholt-doctrine waren bereikt, en het zou
jaren duren voordat de excessen van dit systeem in termen van overproductie werden
omgebogen. Uiteindelijk leidden quotaregelingen ertoe dat de overproductie (bijvoorbeeld
die van melk) werd tegengegaan.
Ondertussen moest het boerenbedrijf doorproduceren, wilde de boer zijn boterham
behouden. Om het bedrijf rendabel te houden en aan de vraag naar goedkope dierlijke
producten te kunnen voldoen, moest de efficiëntie van het agrarisch bedrijf omhoog. De
aantallen dieren per bedrijf namen toe, want de winstmarges waren en bleven klein.
Wetenschappers probeerden de boer te helpen om zijn bedrijfsvoering zo efficiënt mogelijk
in te richten; zo werden onder meer varkensfokprogramma’s ingezet om genetische
vooruitgang te realiseren van economisch belangrijke aspecten als groei, spekdikte,
voederconversie (efficiëntie van groei ten opzichte van voeropname) en worpgrootte. En dit
bleek uitermate succesvol [5].
Maar de wereld buiten de stal stond niet stil. Burgers werden vanaf midden jaren ‘80 steeds
meer kosmopolieten en de plattelandsidylle ontstond. Men dacht dat boeren nog steeds op
een nostalgische wijze in kleine stallen produceerden, waarbij zij de eieren iedere ochtend
onder de kip vandaan haalden. Hoe wrang werd dat beeld verstoord, toen men de pluimveestallen met duizenden kippen in legbatterijen onder ogen kreeg.
Over zorgvuldige veehouderij
43
Niet-gouvernementele organisaties begonnen vanaf eind
jaren ‘80 en begin jaren ‘90 hun pijlen steeds meer op de
veehouderij te richten. De boer was de dader, want stopte
hij niet al die arme kippen in veel te kleine kooitjes? Maar
die boer had precies gedaan wat de maatschappij van hem
vroeg: hij produceerde. En daarop werd hij nu in de
publiciteit keihard afgerekend. Door een hypocriete burger,
dat wel, want als consument bleef men vaak het goedkope
product in de supermarkt aanschaffen.
‘Volgend op de eisen
van de burgers, begon
de overheid ook steeds
meer eisen te stellen’
Overheid en burgers stellen eisen
Volgend op de eisen van de burgers, begon de overheid
ook steeds meer eisen te stellen. Er kwamen milieuregels,
mede geïnitieerd door het Brundtland-rapport [6], dat in
1987 wees op het belang van duurzame ontwikkeling. Een
voorbeeld is de nitraatregeling uit 1991, die stelde dat
maximaal 50 mg nitraat per liter grondwater is toegestaan
om zo de veiligheid van drinkwater te garanderen. Ook
dierenwelzijn werd langzamerhand steeds belangrijker. Een
dier werd niet langer gezien als productiemiddel, maar
moet in staat zijn het ‘natuurlijk gedrag’ te vertonen, zonder
het optreden van chronische stress.
De overproductie werd in de jaren ‘90 verder aangepakt.
De Europese Unie probeerde vanaf het begin van de jaren
‘90 de boeren steeds meer voor een wereldmarkt te laten
produceren. De MacSharry-hervormingen (1992) en Agenda
2000 werden doorgevoerd in het gemeenschappelijk
landbouwbeleid om zo een beter evenwicht tussen vraag en
aanbod van agrarische producten te garanderen om boter-,
rundvlees- en graanbergen tot het verleden te laten
behoren. In 2003 werd door de EU-lidstaten opnieuw
gekeken naar het gemeenschappelijk landbouwbeleid door
de zogenaamde Mid Term Review. Hiermee wordt gestreefd
44
naar een meer marktgerichte landbouw en een duurzamere productiewijze van voedsel.
Europese boeren dienen zich, naast hun taak als voedselproducent, ook te richten op het
onderhouden van het platteland (bijvoorbeeld door agrarisch natuurbeheer).
Uitbraken veeziekten
In het laatste decennium van het vorige en de eerste jaren van het huidige millennium werd
de veehouderijsector geteisterd door een aantal besmettelijke veeziekten. Uitbraken van
klassieke varkenspest (1997/1998), Mond- en Klauwzeer (2001) en Klassieke Vogelpest
(2003) werden door de media gezien als exponenten van de intensieve manier waarop ons
vee gehouden werd. Maar wat men niet vertelde was dat bijvoorbeeld al in 1911 71.518
bedrijven werden getroffen door een Mond- en Klauwzeerepidemie en dat in 1926 een grote
vogelpestuitbraak in Nederland was opgetreden [7]. Bovendien treden ziekten als Klassieke
Varkenspest en Mond- en Klauwzeer ook nu nog vaak op in regio’s met een lagere veedichtheid dan ons land, bijvoorbeeld in delen van Zuid-Amerika, Azië, Afrika en Europa. Het is dan
ook te kort door de bocht om te veronderstellen dat het optreden van veeziekten gekoppeld is aan het bestaan van een hoog-intensieve veehouderij. Maar het effect van een
uitbraak is wel groter: er moeten meer dieren worden afgemaakt. Met name dit zorgt voor
uitermate slechte beeldvorming over de veehouderijsector in de media. Het preventief
doden van 260.000 dieren op 26 bedrijven in 2001 in verband met Mond- en Klauwzeer,
staat velen dan ook nog op het netvlies gegrift.
Naar aanleiding van deze uitbraken en problemen rond milieu en dierenwelzijn, kwam de
boer nog verder in het verdomhoekje. En dat is nu nog steeds het geval, ondanks dat hij en
het hele agrarische netwerk (onderzoek, voorlichting en industrie) de omslag naar duurzaamheid maken. Zo zijn de fokprogramma’s sinds de jaren ’90 breder geworden en steeds
meer gericht op robuuste dieren in plaats van enkel op productie. Niet langer werden alleen
de snelst groeiende of meest productieve dieren geselecteerd, maar ook dieren die het
produceren op hoog niveau langer kunnen volhouden. Een goed voorbeeld van robuustheid
is het fokken op een beter beenwerk bij melkvee. Door koeien te selecteren op goede
beenkenmerken kan de gemiddelde levensduur toenemen: melkveehouders hoeven dan
namelijk minder snel koeien naar de slacht af te voeren wegens klauwproblemen.
Publiek debat over de veehouderij
Sinds een aantal jaren loopt er een stevig publiek debat over de veehouderij. Het ideaal van
Over zorgvuldige veehouderij
45
‘Burgers weten niet
meer precies wat op het
moderne boerenbedrijf
gebeurt’
de veehouderij is, volgens veel deelnemers hieraan, dat
dieren veel ruimte hebben en buiten lopen, zodat ze hun
natuurlijke gedrag kunnen uitvoeren. Varkens moeten
bijvoorbeeld in de modder kunnen rollen. Ook de zorg van
burgers voor het milieu of de landschappelijke inpassing
van agrarische bedrijven (denk aan de discussie rond de
megastallen) speelt een rol in de discussie. Hoewel loffelijk,
berusten deze wensbeelden vaak niet op de realiteit. Ons
inziens is de afstand tussen de boer en burgers een
belangrijke reden voor de ontstane discrepantie tussen het
beeld van de burgers en de werkelijkheid van alledag;
burgers weten niet meer precies wat op het moderne
boerenbedrijf gebeurt. Niet-gouvernementele organisaties
dragen, soms vanuit eigen belang, hieraan niet altijd
positief bij. Dit leidt ertoe dat de discussies in het publieke
debat vaak met onjuiste informatie worden gevoerd en dat
berokkent de sector flinke imagoschade.
Duurzaamheid is opgebouwd uit drie componenten (3P’s),
namelijk People (bijvoorbeeld dierenwelzijn), Planet (milieu/
landschappelijke inpassing) en Profit (rentabiliteit). De
moeilijkheid is dat bij het thema ‘duurzaamheid’ zelden
aandacht wordt besteed aan het bestaan van trade-offs
tussen deze componenten en er over het algemeen
helemaal niet diep op wordt ingegaan. Een burger weet
haast nooit dat welzijnsvriendelijke systemen over het
algemeen slechter presteren op het gebied van milieu.
Voorbeelden zijn de hogere ammoniakuitstoot (NH3) van
kippen in welzijnsvriendelijkere volièresystemen vergeleken
met legbatterijen [8] en de grotere ruimtebehoefte van de
biologische melkveehouderij vergeleken met de gangbare
houderij [9].
Een ander probleem is dat burgers en belangenorganisaties
in het publieke debat over de veehouderij de laatste P (van
46
Profit) vaak vergeten. Boeren doen dat niet, zij moeten met alle componenten rekening
houden om zo het voortbestaan van hun bedrijf te garanderen.
Het debat over de veehouderij is dus niet zuiver: trade-offs worden onvoldoende onderkend
en aan de voor de boer zo belangrijke Profit-kant wordt nauwelijks aandacht besteed. Dat is
niet terecht. Als de maatschappij werkelijk streeft naar systemen met minder dieren per
hectare en waarin ruimte is om varkens buiten te laten rondscharrelen, moet er een
aanzienlijke prijsverhoging komen: voor niets gaat immers alleen de zon op.
De uiteindelijke keuze over de richting van de veehouderij moet worden gemaakt op basis
van waarden, die door de maatschappij aan de feiten worden verbonden. Het merendeel
van de huidige veehouderijsystemen is gericht op efficiëntie, dus het produceren van een
kg dierlijk product met de minste inputs (zoals bijvoorbeeld veevoer) tegen een lage
kostprijs. Zo gaat zo min mogelijk energie verloren en kan goedkoop voor de consument
worden geproduceerd. Door dieren binnen te houden, treden minder infecties op en kan
men de omgevingstemperatuur op het juiste niveau houden. Gecomputeriseerde controlesystemen zorgen ervoor dat het dier in een voor haar optimale omgeving kan leven, tot de
slacht aan toe. Geavanceerde luchtwassers kunnen ervoor zorgen dat de uitstoot van
broeikasgassen wordt geminimaliseerd en dat zo het milieu wordt gespaard. De consument
is in de winkel goedkoop uit, en ook de boer heeft een redelijk inkomen.
Extensief is niet altijd beter
Hoe anders is dat in de extensieve veehouderij, waar dieren buiten rondscharrelen. Een
varken in de wei zet zijn energie minder efficiënt om in kilogrammen vlees. Dit komt doordat
het varken, door het suboptimale milieu waarin hij leeft, veel energie kwijt is aan het
tegengaan van infecties en aan het op peil houden van z’n lichaamstemperatuur (thermoregulatie). Om dezelfde vleesproductie te halen, moeten de varkens die buiten lopen, dus
méér eten. Dat betekent weer dat er meer grondstoffen voor de productie van voer nodig
zijn. De keuze om in Nederland over te gaan naar extensievere systemen kan er dus voor
zorgen dat in landen waar die grondstoffen worden geproduceerd (vaak landen in de tropen,
zoals Brazilië of Thailand) méér uitputting plaatsvindt van de vaak toch al arme gronden.
Het product is bovendien een stuk duurder: als er meer en duurder voer wordt vereist
(bijvoorbeeld biologisch geteeld voer), worden deze kosten door de boer direct doorberekend richting consument. Zo wordt een stukje biologisch vlees toch al snel tweemaal zo
Over zorgvuldige veehouderij
47
‘Een discussie op basis
van foutieve argumenten
is gevaarlijk’
duur als het gangbare product. Maar denk ook aan het
voorbeeld van de hogere uitstoot van schadelijke broeikasgassen per producteenheid bij dit soort extensievere
veehouderijsystemen [10].
Ook kunnen de dieren door het open karakter van biologische veehouderijsystemen makkelijker ziekteverwekkers
(zoals bacteriën, virussen en parasieten en milieuverontreinigende stoffen) oplopen. Die besmettingen kunnen ook in
de voedselketen terechtkomen, als de producten onjuist
worden bereid. Voorbeelden van dergelijke mogelijke
besmettingen zijn de parasiet Toxoplasma gondii in
varkensvlees en hogere dioxinegehaltes in biologische
eieren [11].
Feit of fictie?
De maatschappelijke discussie verloopt niet altijd op basis
van de juiste argumenten. Bovendien is de discussie tussen
producent en de consument/burger vaak doorspekt met
emoties. Mede daardoor blijft helaas vaak in dit soort
discussies onjuiste of achterhaalde informatie hardnekkig
rondzingen. Een voorbeeld is de veronderstelling dat er een
direct verband zou zijn tussen de groei van dieren en hun
welzijn. De in de maatschappelijke discussie veelgebruikte
zinsnede: “Het is een welbekend feit, dat...” moet dan ook
met argusogen worden bekeken.
Een discussie op basis van foutieve argumenten is gevaarlijk, want we lopen de kans als BV Nederland dat ons
idealisme en het gebrek aan maatschappelijke acceptatie
van onze veehouderij zich uiteindelijk tegen ons keert. Het
streven naar een duurzame veehouderij met extensievere
systemen kan ertoe leiden dat we straks wetgeving hebben
die ervoor zorgt dat we in Nederland niet meer efficiënt
kunnen produceren, maar dat onze supermarkten vol liggen
48
met dierlijke producten van buiten Europa, waar men niet zo hecht aan dierenwelzijn en
milieu. Slechts een handjevol consumenten is bereid een hoge prijs te betalen voor dierlijke
producten. Want de keuze voor een intensief of extensief geproduceerd dierlijk product is in
feite een luxe keuze: als je iedere maand moeite hebt om de huur te betalen en alle monden
van je gezin te voeden, dan is de keuze tussen een intensief en extensief product gemakkelijk te maken. Het gevolg kan zijn dat onze veehouderijsector straks op kostprijs wordt
weggeconcurreerd.
Als we dat laatste niet willen, is het beter om te streven naar goede Nederlandse maatstaven in plaats van al te zeer achter het ‘Not In My Back Yard (NIMBY)’-principe aan te
hobbelen.
We moeten niet vergeten in wat voor luxe positie wij zitten. Ongeveer 5% van de Nederlandse bevolking is inmiddels vegetariër [12]. Vaak denkt men dat dit een ‘enorme’ bijdrage
levert aan het oplossen van het wereldvoedselvraagstuk. Maar dit is een luxe keuze: wij
hebben voldoende geld om zonder vlees een smakelijke en uitgebalanceerde maaltijd op
tafel te zetten. Je kunt vlees niet uit het dieet schrappen zonder het verlies aan voedingsstoffen te compenseren: dat geeft gezondheidsproblemen [12]. Je kunt ook niet verwachten dat inwoners van opkomende economieën als China en India geen vlees zullen consumeren: ze hebben hierop evenveel recht als wij. Daarnaast moeten we er samen naar
streven om wereldwijd de totale consumptie van dierlijke producten binnen de draagkracht
van de aarde te houden, ook als de wereldbevolking in 2050 tot ongeveer 10 miljard
personen is gegroeid [13].
Met dit essay proberen wij als relatieve buitenstaanders onze bijdrage te leveren aan het
verbeteren van de kwaliteit van het debat over de veehouderij. Wij denken dat het belangrijk
is om naast de hoogoplopende emoties, in deze discussie ook aandacht te hebben voor de
feiten en morele waarden, om zo voor de toekomst betrouwbare keuzes te kunnen maken.
De informatieachterstand moet worden weggewerkt. Daar hebben zowel de maatschappij
als de agrarische sector recht op. In dat kader zijn wij positief gestemd over een artikel op
de site van het Algemeen Dagblad van 21 juli jongstleden [14], waarin stond dat volgens de
Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) kinderen op de basisschool weer les moeten krijgen
over dieren, dierhouderij en dierenwelzijn. Als dit inderdaad gebeurt, dan draagt het er
hopelijk aan bij dat in de toekomst de discussie over de veehouderij op basis van eerlijke en
juiste argumenten kan worden gevoerd.
Over zorgvuldige veehouderij
49
Referenties
1
2
CBS, 2010. Toegangsdatum 21-7-2010. www.cbs.nl
Van Merriënboer J., 2010. ‘Mansholt, Sicco Leendert (19081995)’, in Biografisch Woordenboek van Nederland. Instituut voor
Nederlandse Geschiedenis. http://www.inghist.nl/Onderzoek/
Projecten/BWN/lemmata/bwn6/mansholt [21-06-2010]
3
Carson R., 1962. Silent Spring. Boston, Cambridge, MA:
Houghton Mifflin.
4
Meerburg B.G., H. Korevaar, D.K. Haubenhofer, M. Blom-Zandstra en H. van Keulen, 2009. The changing role of agriculture in
Dutch society. Journal of Agricultural Science 147: 511-521.
5
Merks J., 2005. De ontwikkelingen in de fokkerijtechniek. In:
Diergeneeskundig Memorandum, 52(1): 11-15.
6
Brundtland G., 1987. Our Common Future: The World Commission on Environment and Development. Oxford, UK: Oxford
University Press.
7
Koch G., J. van der Goot, A. Bouma, A.R.W. Elbers , M. Du Ry
van Beest Holle, A. Meijer R. Fouchier, G. Natrop, B. Wilbrink, A.
Bosman, A. Osterhaus, J. van Steenbergen, M. Conyn-van
Spaendonck en M. Koopmans, 2003. Vogelpest in Nederland:
virus ook bij mensen. In: Infectieziektebulletin 14(4): 112 - 116.
8
De Boer I.J.M. en A.M. Cornelissen, 2002. A method using
sustainability indicators to compare conventional and animalfriendly egg production systems. Poultry Science 81 (2):
173-181.
9
10
De Boer I.J.M. en H. Udo, elders in deze uitgave.
FAO (Food and Agricultural Organization), 2008. Livestock’s Long
Shadow. FAO, Rome.
11
Kijlstra A., B.G. Meerburg en A.P. Bos, 2009. Food Safety in
Free-Range and Organic Livestock Systems: Risk Management
and Responsibility 72(12): 2629-2637.
12
NVB (Nederlandse Vegetariërs Bond), 2010. Toegangsdatum
21-7-2010. http://www.vegetariers.nl
50
13
UNFPA (United Nations Population Fund), 2008. State of the World Population. Reaching Common
Ground: Culture, Gender and Human Rights.
14
Algemeen Dagblad, 2010. Toegangsdatum 21-7-2010. http://www.ad.nl/ad/nl/1000/Nieuws/article/
detail/499040/2010/07/21/Leer-schoolkinderen-over-dierenwelzijn.dhtml.
Medeauteur
Ir. Marjolein Neuteboom, (*)
European Forum of Farm Animal
Breeders
Over zorgvuldige veehouderij
51