Academia.eduAcademia.edu

Kloof agrarische sector en groot publiek: feit of fictie?

2010

Onze maatschappij is de afgelopen eeuw sterk veranderd. Waren vroeger boeren meer regel dan uitzondering, tegenwoordig is dat anders. Daardoor komen burgers steeds minder in contact met boeren en hebben zij niet of nauwelijks meer weet van wat op het boerenbedrijf precies speelt. Deze kloof van onwetendheid leidt tot een discrepantie tussen wat burgers denken dat zich afspeelt op het boerenbedrijf en wat daadwerkelijk daar gebeurt. Het debat over de veehouderij wordt nu dan ook grotendeels op basis van emotie gevoerd, en niet op basis van onderliggende feiten of waarden. In dit essay pleiten wij ervoor om deze kloof te dichten, zodat de kwaliteit van de discussie over de toekomst van de veehouderij kan verbeteren.

Kloof agrarische sector en groot publiek: feit of fictie? Dr. ir. Bastiaan Meerburg, Plant Research International Ir. Marjolein Neuteboom (*) , European Forum of Farm Animal Breeders Dr. ir. Bastiaan Meerburg 1.5 40 Onze maatschappij is de afgelopen eeuw sterk veranderd. Waren vroeger boeren meer regel dan uitzondering, tegenwoordig is dat anders. Daardoor komen burgers steeds minder in contact met boeren en hebben zij niet of nauwelijks meer weet van wat op het boerenbedrijf precies speelt. Deze kloof van onwetendheid leidt tot een discrepantie tussen wat burgers denken dat zich afspeelt op het boerenbedrijf en wat daadwerkelijk daar gebeurt. Het debat over de veehouderij wordt nu dan ook grotendeels op basis van emotie gevoerd, en niet op basis van onderliggende feiten of waarden. In dit essay pleiten wij ervoor om deze kloof te dichten, zodat de kwaliteit van de discussie over de toekomst van de veehouderij kan verbeteren. “Boer wat zeg je van mijn kippen, boer wat zeg je van mijn haan? Hebben ze dan geen mooie veren, of staat jou de kleur niet aan?” - Nederlands kinderliedje Bovenstaand kinderliedje is een van de weinige dingen die een groot deel van de huidige generatie kinderen nog meekrijgt over het boerenbedrijf. Sinds 1950 is het aantal landbouwbedrijven (inclusief veehouderijen) in Nederland afgenomen van 410.000 tot 73.000 in 2009 (zie figuur 1 [1]). Vroeger had ieder kind nog wel een boer in de familie, maar tegenwoordig is dat geen vanzelfsprekendheid. Met de daling van het aantal boeren, is ook hun maatschappelijke positie steeds meer onder druk komen te staan. Boerenpartijen kennen we eigenlijk niet meer: de tijden van Boer Koekoek zijn definitief voorbij. In ruil daarvoor is de Partij voor de Dieren in de Tweede Kamer gekomen. Deze partij is het niet eens met de manier waarop in de veehouderijsector met dieren wordt omgegaan. Over zorgvuldige veehouderij 41 450 # landbouwbedrijven (*1000) 400 350 300 250 200 150 100 50 ‘Wat veroorzaakte die omslag?’ 1950 1952 1954 1956 1958 1960 1962 1964 1966 1968 1970 1972 1974 1976 1978 1980 1982 1984 1986 1988 1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 0 Jaar Figuur 1 Sterke daling van het aantal landbouwbedrijven Wat veroorzaakte die omslag? Deels kunnen we dit verklaren door het succes van de veehouderij zelf. Na de Tweede Wereldoorlog lag Nederland in puin. De van oorsprong Groninger herenboer Sicco Mansholt, minister van Landbouw en zelf boerend in de Wieringermeer, wist wat Nederland nodig had: nooit meer honger. Zo stichtte hij de Mansholt-doctrine: produceren, produceren, produceren en dat voor zo weinig mogelijk geld. Later, na zijn periode als EU-commissaris, toen de Europese koelhuizen uitpuilden van melk en boter en dit tegen dumpprijzen op de wereldmarkt terecht kwam, zou hij zelf deze doctrine sterk betreuren [2]. Maar op zich was de doctrine extreem effectief. Door de import van graan vanuit het buitenland via de Rotterdamse haven was de Nederlandse veehouderij prima in staat zichzelf te voorzien. Veehouders deden het uitstekend en streefden ernaar om zo efficiënt mogelijk te produceren waar de overheid en de Nederlandse bevolking om vroegen: producten van dierlijke oorsprong zoals vlees, melk, boter, kaas en eieren. 42 De keerzijde, negatieve gevolgen worden zichtbaar… Maar vanaf begin jaren ‘60 werden de negatieve kanten van deze intensieve agrarische productie langzaam zichtbaar voor het grote publiek. In de Verenigde Staten verscheen in 1962 het boek ‘Silent Spring’ van Rachel Carson [3] dat de risico’s van het overmatig gebruik van bestrijdingsmiddelen (bijvoorbeeld DDT) onder de aandacht bracht. In Nederland verscheen het boek ‘Zilveren sluiers en verborgen gevaren’ van C.J. Briejèr (1967), waarin eveneens grote zorgen werden geuit over de milieugevolgen van bestrijdingsmiddelen. Het rapport van de Club van Rome (The Limits to Growth, 1972) was een signaal naar de politiek en de burgers om de milieuproblematiek (o.a. bodem- en watervervuiling als gevolg van de intensivering van landbouw, overmatig mestgebruik en het verlies aan biodiversiteit) serieus te nemen. In sommige gebieden in Nederland was er sprake van een sterke toename van de werkloosheid door de toegenomen mechanisatie. De input van agrarische arbeid nam in de periode 1950 tot midden jaren ‘70 af van 600.000 tot minder dan 300.000 manjaren [4]. De grenzen van de Mansholt-doctrine waren bereikt, en het zou jaren duren voordat de excessen van dit systeem in termen van overproductie werden omgebogen. Uiteindelijk leidden quotaregelingen ertoe dat de overproductie (bijvoorbeeld die van melk) werd tegengegaan. Ondertussen moest het boerenbedrijf doorproduceren, wilde de boer zijn boterham behouden. Om het bedrijf rendabel te houden en aan de vraag naar goedkope dierlijke producten te kunnen voldoen, moest de efficiëntie van het agrarisch bedrijf omhoog. De aantallen dieren per bedrijf namen toe, want de winstmarges waren en bleven klein. Wetenschappers probeerden de boer te helpen om zijn bedrijfsvoering zo efficiënt mogelijk in te richten; zo werden onder meer varkensfokprogramma’s ingezet om genetische vooruitgang te realiseren van economisch belangrijke aspecten als groei, spekdikte, voederconversie (efficiëntie van groei ten opzichte van voeropname) en worpgrootte. En dit bleek uitermate succesvol [5]. Maar de wereld buiten de stal stond niet stil. Burgers werden vanaf midden jaren ‘80 steeds meer kosmopolieten en de plattelandsidylle ontstond. Men dacht dat boeren nog steeds op een nostalgische wijze in kleine stallen produceerden, waarbij zij de eieren iedere ochtend onder de kip vandaan haalden. Hoe wrang werd dat beeld verstoord, toen men de pluimveestallen met duizenden kippen in legbatterijen onder ogen kreeg. Over zorgvuldige veehouderij 43 Niet-gouvernementele organisaties begonnen vanaf eind jaren ‘80 en begin jaren ‘90 hun pijlen steeds meer op de veehouderij te richten. De boer was de dader, want stopte hij niet al die arme kippen in veel te kleine kooitjes? Maar die boer had precies gedaan wat de maatschappij van hem vroeg: hij produceerde. En daarop werd hij nu in de publiciteit keihard afgerekend. Door een hypocriete burger, dat wel, want als consument bleef men vaak het goedkope product in de supermarkt aanschaffen. ‘Volgend op de eisen van de burgers, begon de overheid ook steeds meer eisen te stellen’ Overheid en burgers stellen eisen Volgend op de eisen van de burgers, begon de overheid ook steeds meer eisen te stellen. Er kwamen milieuregels, mede geïnitieerd door het Brundtland-rapport [6], dat in 1987 wees op het belang van duurzame ontwikkeling. Een voorbeeld is de nitraatregeling uit 1991, die stelde dat maximaal 50 mg nitraat per liter grondwater is toegestaan om zo de veiligheid van drinkwater te garanderen. Ook dierenwelzijn werd langzamerhand steeds belangrijker. Een dier werd niet langer gezien als productiemiddel, maar moet in staat zijn het ‘natuurlijk gedrag’ te vertonen, zonder het optreden van chronische stress. De overproductie werd in de jaren ‘90 verder aangepakt. De Europese Unie probeerde vanaf het begin van de jaren ‘90 de boeren steeds meer voor een wereldmarkt te laten produceren. De MacSharry-hervormingen (1992) en Agenda 2000 werden doorgevoerd in het gemeenschappelijk landbouwbeleid om zo een beter evenwicht tussen vraag en aanbod van agrarische producten te garanderen om boter-, rundvlees- en graanbergen tot het verleden te laten behoren. In 2003 werd door de EU-lidstaten opnieuw gekeken naar het gemeenschappelijk landbouwbeleid door de zogenaamde Mid Term Review. Hiermee wordt gestreefd 44 naar een meer marktgerichte landbouw en een duurzamere productiewijze van voedsel. Europese boeren dienen zich, naast hun taak als voedselproducent, ook te richten op het onderhouden van het platteland (bijvoorbeeld door agrarisch natuurbeheer). Uitbraken veeziekten In het laatste decennium van het vorige en de eerste jaren van het huidige millennium werd de veehouderijsector geteisterd door een aantal besmettelijke veeziekten. Uitbraken van klassieke varkenspest (1997/1998), Mond- en Klauwzeer (2001) en Klassieke Vogelpest (2003) werden door de media gezien als exponenten van de intensieve manier waarop ons vee gehouden werd. Maar wat men niet vertelde was dat bijvoorbeeld al in 1911 71.518 bedrijven werden getroffen door een Mond- en Klauwzeerepidemie en dat in 1926 een grote vogelpestuitbraak in Nederland was opgetreden [7]. Bovendien treden ziekten als Klassieke Varkenspest en Mond- en Klauwzeer ook nu nog vaak op in regio’s met een lagere veedichtheid dan ons land, bijvoorbeeld in delen van Zuid-Amerika, Azië, Afrika en Europa. Het is dan ook te kort door de bocht om te veronderstellen dat het optreden van veeziekten gekoppeld is aan het bestaan van een hoog-intensieve veehouderij. Maar het effect van een uitbraak is wel groter: er moeten meer dieren worden afgemaakt. Met name dit zorgt voor uitermate slechte beeldvorming over de veehouderijsector in de media. Het preventief doden van 260.000 dieren op 26 bedrijven in 2001 in verband met Mond- en Klauwzeer, staat velen dan ook nog op het netvlies gegrift. Naar aanleiding van deze uitbraken en problemen rond milieu en dierenwelzijn, kwam de boer nog verder in het verdomhoekje. En dat is nu nog steeds het geval, ondanks dat hij en het hele agrarische netwerk (onderzoek, voorlichting en industrie) de omslag naar duurzaamheid maken. Zo zijn de fokprogramma’s sinds de jaren ’90 breder geworden en steeds meer gericht op robuuste dieren in plaats van enkel op productie. Niet langer werden alleen de snelst groeiende of meest productieve dieren geselecteerd, maar ook dieren die het produceren op hoog niveau langer kunnen volhouden. Een goed voorbeeld van robuustheid is het fokken op een beter beenwerk bij melkvee. Door koeien te selecteren op goede beenkenmerken kan de gemiddelde levensduur toenemen: melkveehouders hoeven dan namelijk minder snel koeien naar de slacht af te voeren wegens klauwproblemen. Publiek debat over de veehouderij Sinds een aantal jaren loopt er een stevig publiek debat over de veehouderij. Het ideaal van Over zorgvuldige veehouderij 45 ‘Burgers weten niet meer precies wat op het moderne boerenbedrijf gebeurt’ de veehouderij is, volgens veel deelnemers hieraan, dat dieren veel ruimte hebben en buiten lopen, zodat ze hun natuurlijke gedrag kunnen uitvoeren. Varkens moeten bijvoorbeeld in de modder kunnen rollen. Ook de zorg van burgers voor het milieu of de landschappelijke inpassing van agrarische bedrijven (denk aan de discussie rond de megastallen) speelt een rol in de discussie. Hoewel loffelijk, berusten deze wensbeelden vaak niet op de realiteit. Ons inziens is de afstand tussen de boer en burgers een belangrijke reden voor de ontstane discrepantie tussen het beeld van de burgers en de werkelijkheid van alledag; burgers weten niet meer precies wat op het moderne boerenbedrijf gebeurt. Niet-gouvernementele organisaties dragen, soms vanuit eigen belang, hieraan niet altijd positief bij. Dit leidt ertoe dat de discussies in het publieke debat vaak met onjuiste informatie worden gevoerd en dat berokkent de sector flinke imagoschade. Duurzaamheid is opgebouwd uit drie componenten (3P’s), namelijk People (bijvoorbeeld dierenwelzijn), Planet (milieu/ landschappelijke inpassing) en Profit (rentabiliteit). De moeilijkheid is dat bij het thema ‘duurzaamheid’ zelden aandacht wordt besteed aan het bestaan van trade-offs tussen deze componenten en er over het algemeen helemaal niet diep op wordt ingegaan. Een burger weet haast nooit dat welzijnsvriendelijke systemen over het algemeen slechter presteren op het gebied van milieu. Voorbeelden zijn de hogere ammoniakuitstoot (NH3) van kippen in welzijnsvriendelijkere volièresystemen vergeleken met legbatterijen [8] en de grotere ruimtebehoefte van de biologische melkveehouderij vergeleken met de gangbare houderij [9]. Een ander probleem is dat burgers en belangenorganisaties in het publieke debat over de veehouderij de laatste P (van 46 Profit) vaak vergeten. Boeren doen dat niet, zij moeten met alle componenten rekening houden om zo het voortbestaan van hun bedrijf te garanderen. Het debat over de veehouderij is dus niet zuiver: trade-offs worden onvoldoende onderkend en aan de voor de boer zo belangrijke Profit-kant wordt nauwelijks aandacht besteed. Dat is niet terecht. Als de maatschappij werkelijk streeft naar systemen met minder dieren per hectare en waarin ruimte is om varkens buiten te laten rondscharrelen, moet er een aanzienlijke prijsverhoging komen: voor niets gaat immers alleen de zon op. De uiteindelijke keuze over de richting van de veehouderij moet worden gemaakt op basis van waarden, die door de maatschappij aan de feiten worden verbonden. Het merendeel van de huidige veehouderijsystemen is gericht op efficiëntie, dus het produceren van een kg dierlijk product met de minste inputs (zoals bijvoorbeeld veevoer) tegen een lage kostprijs. Zo gaat zo min mogelijk energie verloren en kan goedkoop voor de consument worden geproduceerd. Door dieren binnen te houden, treden minder infecties op en kan men de omgevingstemperatuur op het juiste niveau houden. Gecomputeriseerde controlesystemen zorgen ervoor dat het dier in een voor haar optimale omgeving kan leven, tot de slacht aan toe. Geavanceerde luchtwassers kunnen ervoor zorgen dat de uitstoot van broeikasgassen wordt geminimaliseerd en dat zo het milieu wordt gespaard. De consument is in de winkel goedkoop uit, en ook de boer heeft een redelijk inkomen. Extensief is niet altijd beter Hoe anders is dat in de extensieve veehouderij, waar dieren buiten rondscharrelen. Een varken in de wei zet zijn energie minder efficiënt om in kilogrammen vlees. Dit komt doordat het varken, door het suboptimale milieu waarin hij leeft, veel energie kwijt is aan het tegengaan van infecties en aan het op peil houden van z’n lichaamstemperatuur (thermoregulatie). Om dezelfde vleesproductie te halen, moeten de varkens die buiten lopen, dus méér eten. Dat betekent weer dat er meer grondstoffen voor de productie van voer nodig zijn. De keuze om in Nederland over te gaan naar extensievere systemen kan er dus voor zorgen dat in landen waar die grondstoffen worden geproduceerd (vaak landen in de tropen, zoals Brazilië of Thailand) méér uitputting plaatsvindt van de vaak toch al arme gronden. Het product is bovendien een stuk duurder: als er meer en duurder voer wordt vereist (bijvoorbeeld biologisch geteeld voer), worden deze kosten door de boer direct doorberekend richting consument. Zo wordt een stukje biologisch vlees toch al snel tweemaal zo Over zorgvuldige veehouderij 47 ‘Een discussie op basis van foutieve argumenten is gevaarlijk’ duur als het gangbare product. Maar denk ook aan het voorbeeld van de hogere uitstoot van schadelijke broeikasgassen per producteenheid bij dit soort extensievere veehouderijsystemen [10]. Ook kunnen de dieren door het open karakter van biologische veehouderijsystemen makkelijker ziekteverwekkers (zoals bacteriën, virussen en parasieten en milieuverontreinigende stoffen) oplopen. Die besmettingen kunnen ook in de voedselketen terechtkomen, als de producten onjuist worden bereid. Voorbeelden van dergelijke mogelijke besmettingen zijn de parasiet Toxoplasma gondii in varkensvlees en hogere dioxinegehaltes in biologische eieren [11]. Feit of fictie? De maatschappelijke discussie verloopt niet altijd op basis van de juiste argumenten. Bovendien is de discussie tussen producent en de consument/burger vaak doorspekt met emoties. Mede daardoor blijft helaas vaak in dit soort discussies onjuiste of achterhaalde informatie hardnekkig rondzingen. Een voorbeeld is de veronderstelling dat er een direct verband zou zijn tussen de groei van dieren en hun welzijn. De in de maatschappelijke discussie veelgebruikte zinsnede: “Het is een welbekend feit, dat...” moet dan ook met argusogen worden bekeken. Een discussie op basis van foutieve argumenten is gevaarlijk, want we lopen de kans als BV Nederland dat ons idealisme en het gebrek aan maatschappelijke acceptatie van onze veehouderij zich uiteindelijk tegen ons keert. Het streven naar een duurzame veehouderij met extensievere systemen kan ertoe leiden dat we straks wetgeving hebben die ervoor zorgt dat we in Nederland niet meer efficiënt kunnen produceren, maar dat onze supermarkten vol liggen 48 met dierlijke producten van buiten Europa, waar men niet zo hecht aan dierenwelzijn en milieu. Slechts een handjevol consumenten is bereid een hoge prijs te betalen voor dierlijke producten. Want de keuze voor een intensief of extensief geproduceerd dierlijk product is in feite een luxe keuze: als je iedere maand moeite hebt om de huur te betalen en alle monden van je gezin te voeden, dan is de keuze tussen een intensief en extensief product gemakkelijk te maken. Het gevolg kan zijn dat onze veehouderijsector straks op kostprijs wordt weggeconcurreerd. Als we dat laatste niet willen, is het beter om te streven naar goede Nederlandse maatstaven in plaats van al te zeer achter het ‘Not In My Back Yard (NIMBY)’-principe aan te hobbelen. We moeten niet vergeten in wat voor luxe positie wij zitten. Ongeveer 5% van de Nederlandse bevolking is inmiddels vegetariër [12]. Vaak denkt men dat dit een ‘enorme’ bijdrage levert aan het oplossen van het wereldvoedselvraagstuk. Maar dit is een luxe keuze: wij hebben voldoende geld om zonder vlees een smakelijke en uitgebalanceerde maaltijd op tafel te zetten. Je kunt vlees niet uit het dieet schrappen zonder het verlies aan voedingsstoffen te compenseren: dat geeft gezondheidsproblemen [12]. Je kunt ook niet verwachten dat inwoners van opkomende economieën als China en India geen vlees zullen consumeren: ze hebben hierop evenveel recht als wij. Daarnaast moeten we er samen naar streven om wereldwijd de totale consumptie van dierlijke producten binnen de draagkracht van de aarde te houden, ook als de wereldbevolking in 2050 tot ongeveer 10 miljard personen is gegroeid [13]. Met dit essay proberen wij als relatieve buitenstaanders onze bijdrage te leveren aan het verbeteren van de kwaliteit van het debat over de veehouderij. Wij denken dat het belangrijk is om naast de hoogoplopende emoties, in deze discussie ook aandacht te hebben voor de feiten en morele waarden, om zo voor de toekomst betrouwbare keuzes te kunnen maken. De informatieachterstand moet worden weggewerkt. Daar hebben zowel de maatschappij als de agrarische sector recht op. In dat kader zijn wij positief gestemd over een artikel op de site van het Algemeen Dagblad van 21 juli jongstleden [14], waarin stond dat volgens de Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) kinderen op de basisschool weer les moeten krijgen over dieren, dierhouderij en dierenwelzijn. Als dit inderdaad gebeurt, dan draagt het er hopelijk aan bij dat in de toekomst de discussie over de veehouderij op basis van eerlijke en juiste argumenten kan worden gevoerd. Over zorgvuldige veehouderij 49 Referenties 1 2 CBS, 2010. Toegangsdatum 21-7-2010. www.cbs.nl Van Merriënboer J., 2010. ‘Mansholt, Sicco Leendert (19081995)’, in Biografisch Woordenboek van Nederland. Instituut voor Nederlandse Geschiedenis. http://www.inghist.nl/Onderzoek/ Projecten/BWN/lemmata/bwn6/mansholt [21-06-2010] 3 Carson R., 1962. Silent Spring. Boston, Cambridge, MA: Houghton Mifflin. 4 Meerburg B.G., H. Korevaar, D.K. Haubenhofer, M. Blom-Zandstra en H. van Keulen, 2009. The changing role of agriculture in Dutch society. Journal of Agricultural Science 147: 511-521. 5 Merks J., 2005. De ontwikkelingen in de fokkerijtechniek. In: Diergeneeskundig Memorandum, 52(1): 11-15. 6 Brundtland G., 1987. Our Common Future: The World Commission on Environment and Development. Oxford, UK: Oxford University Press. 7 Koch G., J. van der Goot, A. Bouma, A.R.W. Elbers , M. Du Ry van Beest Holle, A. Meijer R. Fouchier, G. Natrop, B. Wilbrink, A. Bosman, A. Osterhaus, J. van Steenbergen, M. Conyn-van Spaendonck en M. Koopmans, 2003. Vogelpest in Nederland: virus ook bij mensen. In: Infectieziektebulletin 14(4): 112 - 116. 8 De Boer I.J.M. en A.M. Cornelissen, 2002. A method using sustainability indicators to compare conventional and animalfriendly egg production systems. Poultry Science 81 (2): 173-181. 9 10 De Boer I.J.M. en H. Udo, elders in deze uitgave. FAO (Food and Agricultural Organization), 2008. Livestock’s Long Shadow. FAO, Rome. 11 Kijlstra A., B.G. Meerburg en A.P. Bos, 2009. Food Safety in Free-Range and Organic Livestock Systems: Risk Management and Responsibility 72(12): 2629-2637. 12 NVB (Nederlandse Vegetariërs Bond), 2010. Toegangsdatum 21-7-2010. http://www.vegetariers.nl 50 13 UNFPA (United Nations Population Fund), 2008. State of the World Population. Reaching Common Ground: Culture, Gender and Human Rights. 14 Algemeen Dagblad, 2010. Toegangsdatum 21-7-2010. http://www.ad.nl/ad/nl/1000/Nieuws/article/ detail/499040/2010/07/21/Leer-schoolkinderen-over-dierenwelzijn.dhtml. Medeauteur Ir. Marjolein Neuteboom, (*) European Forum of Farm Animal Breeders Over zorgvuldige veehouderij 51