Deze bijdrage werd oorspronkelijk geschreven als Belgisch rapport op de questionnaire van Prof. Patrick Glenn ter voorbereiding van zijn algemeen rapport voor het Internationaal Congres voor Rechtsvergelijking, getiteld ‘National Legal...
moreDeze bijdrage werd oorspronkelijk geschreven als Belgisch rapport op de questionnaire van Prof. Patrick Glenn ter voorbereiding van zijn algemeen rapport voor het Internationaal Congres voor Rechtsvergelijking, getiteld ‘National Legal Traditions and their Historical Background’. De algemene rapporteur wilde in het bijzonder nagaan of het begrip nationaal rechtssysteem de realiteit dekt en in welke mate het recht van een land gegrond is op nationale of niet-nationale rechtstradities die succesvol overgeleverd werden en die zichzelf kunnen regenereren door omzetting van de praktijk van de tradities in voortdurende normatieve informatie. In overeenstemming met de wensen van de rapporteur hebben we ruim aandacht besteed aan de bronnen en tradities die het Belgische recht zou kunnen gerecipieerd hebben.
De bijdrage vat aan bij de historische bronnen van het Belgische recht. Wanneer België onafhankelijk werd in 1830, was zijn recht Frans (sectie 1.) en ook in de navolgende periode werd er geen nieuwe rechtstraditie gevestigd, althans niet in zoverre zo’n traditie gevestigd wordt door codificatie (sectie 2). Dit was in grote mate het gevolg van de dominante rol die praktizijnen speelden in de ontwikkeling van het Belgische recht (sectie 3). Vermist er niet voldoende Belgische rechtsproductie aanwezig was in 1830 en enige tijd nadien, kozen de Belgische juristen voor de praktische oplossing om Frans juridisch materiaal te gebruiken, nu hun recht toch al Frans was en zij Franstalig waren. Naarmate de hoeveelheid Belgisch materiaal toenam, war er steeds minder nood om een beroep te doen op buitenlands recht. Dit leidde evenwel niet tot een sterke nationale rechtstraditie, omdat de opkomst van het Nederlands als rechtstaal een groetende kloof veroorzaakte tussen Nederlandstalige en Franstalige juristen in België, waarbij de horizon van de laatste hoofdzakelijk tot de eigen taalgroep beperkt bleef. Op vele vlakken bleef het Belgische recht open voor vreemde invloeden, maar Frankrijk verloor zijn leidende rol in dat proces. Voor zover er een nationale rechtstraditie is, is het veeleer een van pragmatische luiheid, waarbij vreemd recht op een onsystematische wijze wordt gebruikt naargelang de beschikbaarheid en talige toegankelijkheid van het materiaal. Wel bestaan er enkele instellingen en processen die een meer systematische uitwisseling van ideeën met de buurlanden bevorderen (sectie 5).
De situatie is enigszins verschillend wat het internationaal publiekrecht betreft (sectie 4), omdat politieke en ideologische overwegingen ertoe geleid hebben aan dit stel regels de radicale primauteit toe te kennen die een groot deel van de auteurs en het hof van cassatie eraan geven. Er zijn nauwelijks grondwettelijke hindernissen die een uitverkoop van de nationale soevereiniteit zowel als democratie aan supranationale instellingen tegenhouden; niet enkel is aanvaard geworden dat het volkenrecht integraal deel uitmaakt van het interne recht, maar ook – op basis van verkeerde argumenten – dat het voorrang zou hebben op het interne recht. Bovendien misbruikt het Hof van cassatie de beweerde voorrang van het volkenrecht als een voorwendsel om zijn wettelijke verplichting te schenden om bij betwisting van de grondwettigheid van een wet de vraag voor te leggen aan het Grondwettelijk Hof. Het volkenrecht heeft dus gediend als een alibi om politieke beslissingen te handhaven en burgers te beroven van de grondwettelijke waarborgen tegen zulke beslissingen.
De bijdrage bespreekt verder de verhouding tussen het statelijk recht en het religieuze recht, alsook de positie van het buitenlands recht, in het bijzonder buitenlands religieus recht (sectie 6) en de ontwaarding van het staatsburgerschap als relevant rechtsfactor (sectie 7). In sectie 8 onderzoeken de auteurs de aanwezigheid in het Belgische recht van bepaalde transnationale tradities, zoals het Franse gemeen recht, de Duitse scientia iuris, de transnationale doctrine van het internationaal privaatrecht en wat er overblijft van het Europese ius commune. Ze bespreken ook in welke mater er binnen het Belgische recht een spanningsveld is tussen ‘gemeen recht’ en ‘bijzondere wetten’.
De bijdrage besluit met enkele gedachten over de actuele relevantie van de begrippen rechtssysteem en rechtstraditie vanuit het perspectief van een constitutionele democratie.