stand
- [B] stent
- stand
- [A] van Middelnederlands stant, in de betekenis van ‘gesteldheid’ aangetroffen vanaf 1343 en in de betekenis van ‘houding’ aangetroffen vanaf 1615 [1] [2] [3]
- [B] in de betekenis van ‘plaats op een tentoonstelling’ ontleend aan Engels stand en aangetroffen vanaf 1929 [4] [5] [3]
[A] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | stand | standen |
verkleinwoord | standje | standjes |
[A] de stand m
- hoe of waar iets staat
- Dat hangt van de stand van de zon af.
- Kun je de schakelaar s.v.p. in de stand 'midden' zetten?
- sociale positie in de maatschappij
- Zulk gedrag past niet bij zijn stand.
- puntentelling bij een wedstrijd of een aantal cijfers op een paneel (meter)
- De stand is nu drie-nul voor de Belgische dames.
- berisping (alleen als verkleinwoord) zie: standje
- (biologie) grootte van de populatie van een soort in een bepaald gebied
- De stand van de zeehonden en de zeeschildpadden zullen door die olieramp een geduchte knauw krijgen.
|
- tot stand brengen
- tot stand komen
A 2. sociale positie in de maatschappij
[B] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | stand | stands |
verkleinwoord | standje | standjes |
[B] de stand m
- plaats op een tentoonstelling waar producten vertoond worden
- Hij was vooral nieuwsgierig naar de stand van zijn concurrent.
- Het woord stand staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stand" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ stand (houding, gesteldheid) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 3,0 3,1 "stand" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ stand (uitstalkraam) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- stand
stand
- eerste persoon enkelvoud aantonende wijs verleden tijd van stehen
- derde persoon enkelvoud aantonende wijs verleden tijd van stehen
enkelvoud | meervoud |
---|---|
stand | stands |
stand
- positie, stand [1]
- standpunt, stellingname
- stelling
- (techniek) staander, statief
- kraam, stand [6]
- podium, tribune
- (juridisch), (Amerikaans Engels) getuigenbank
- (bosbouw) opstand [2]
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to stand |
he/she/it | stands |
verleden tijd | stood |
voltooid deelwoord |
stood |
onvoltooid deelwoord |
standing |
gebiedende wijs | stand |
stand
- onovergankelijk (rechtop) staan [1]
- onovergankelijk zich ergens bevinden
- onovergankelijk stilstaan
- onovergankelijk gelden [2], in werking zijn, van kracht zijn
- onovergankelijk, (scheepvaart) koersen
- overgankelijk rechtop neerzetten/plaatsen
- overgankelijk doorstaan, ondergáán
- overgankelijk dulden, verdragen
- overgankelijk trakteren op