Naar inhoud springen

reis

Uit WikiWoordenboek
  • reis
enkelvoud meervoud
naamwoord reis reizen
verkleinwoord reisje reisjes

reis v/m

  1. grote, lange tocht of trip
    • Zij heeft een reis door Azië gemaakt. 
vervoeging van
reizen

reis

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reizen
    • Ik reis. 
  2. gebiedende wijs van reizen
    • Reis! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reizen
    • Reis je? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]


  • reis
Naar frequentie 1376

reis

  1. gebiedende wijs van reise


  • reis

reis

  1. gebiedende wijs van reisa

reis

  1. gebiedende wijs van reise


enkelvoud meervoud
 reis 

reis m

  1. rijst