lumen

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  lumen    (hulp, bestand)
• IPA: /ˈlymən/

Woordafbreking

• lu·men

Woordherkomst en -opbouw

• van Latijn lumen, in de betekenis van ‘licht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1526

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	lumen	lumina
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het lumen o

1. (medisch) natuurlijke holte (ruimte)

   • Doch bij het konijn IV, waar de lumina wijd openstonden, in tegenstelling van die bij de andere, waar de lumina gewoonlijk waren saamgevallen, waren de "Ersatzzellen” verder uit elkander gelegen. 
   • [...], maar wel steken de toppen der cellen vrij in het lumen uit, [...] 

_{Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als eenheid.}

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	lumen	lumens*
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de lumen m

1. (natuurkunde), (eenheid) afgeleide SI-eenheid van lichtstroom, weergegeven met symbool lm

   • De lumen is een maat voor de totale hoeveelheid zichtbaar licht die een lichtbron in alle richtingen uitstraalt. 

   ▸ Het aantal lumen van uw verlichting zegt hoeveel licht een lamp daadwerkelijk uitstraalt.

Opmerkingen

• Bij het opgeven van de waarde in een bepaalde eenheid is het gebruikelijk om het enkelvoud te gebruiken.

∗ De werkelijke lichtopbrengst is 641 lumen – 8 procent minder dan beloofd.

Afgeleide begrippen

eenheden van lumen in het Nederlands (nld)
yoctolumen • zeptolumen • attolumen • femtolumen • picolumen • nanolumen • microlumen • millilumen • centilumen • decilumen • lumen • decalumen • hectolumen • kilolumen • megalumen • gigalumen • teralumen • petalumen • exalumen • zettalumen • yottalumen

Gangbaarheid

• Het woord lumen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lumen" herkend door:

64 %	van de Nederlanders;
56 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Latijn

Uitspraak

• IPA: /ˈluː.mɛn/

Woordafbreking

• lu·men

Zelfstandig naamwoord

lūmĕn o

1. licht, daglicht
2. lamp, kaars
3. oog

Verbuiging

	enkelvoud	meervoud
nominatief	lūmen	lūmina
genitief	lūminis	lūminum
datief	lūminī	lūminibus
accusatief	lūmen	lūmina
vocatief	lūmen	lūmina
ablatief	lūmine	lūminibus