nurks
Uiterlijk
- nurks
- Van nurk met het achtervoegsel -s. Verder te herleiden tot nurcken, wat weer een intensivering is van norren (zie ook nors). [1][2]. In de betekenis van ‘knorrig, onvriendelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1841 [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | nurks | nurkser | nurkst |
verbogen | nurkse | nurksere | nurkste |
partitief | nurks | nurksers | - |
nurks [4]
- van een mens en dan vooral van een man: hatelijk, beledigend en dus onaangenaam in de omgang
- Nurks, opstandig en onbegrepen. Met zijn sublieme linkerbeen gold Piet Keizer (14 juni 1943) als geniaal. Hij won veel maar toch fonkelde hij nooit als wereldster. De linksbuiten schitterde slechts als zijn hoofd helemaal vrij was. Maar dan was hij waarlijk onnavolgbaar. Zaterdag werd bekend dat Keizer is overleden na een periode van ziekte. [5]
- Jan de Jonge is op dit moment de juiste man op de juiste plek bij De Graafschap. Maar ook aan hem hebben ze op De Vijverberg eerst flink moeten wennen. De Jonge is net als zijn goede vriend Gertjan Verbeek een wat nurkse, eigenwijze trainer die de regie in eigen handen wil houden. Daar is hij stilletjes in geslaagd en uiteraard is hij door de promotie en de resultaten inmiddels volop geaccepteerd door de Achterhoekse fans. [6]
- beledigend, bokkig, brommerig, chagrijnig, gemelijk, hatelijk, humeurig, knorrig, kwaaiig, lomp, mopperig, narrig, nors, nukkig, onvriendelijk, prikkelbaar, stuurs, zuur [3]
1. van een mens en dan vooral van een man: hatelijk, beledigend en dus onaangenaam in de omgang
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nurks | nurksen |
verkleinwoord | nurksje | nurksjes |
de nurks m
- Het woord nurks staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nurks" herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
49 % | van de Vlamingen.[7] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ nurks op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "nurks" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 11/02/2017 gjs
- ↑ Tubantia 08-12-2007
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 of 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -s in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Persoon in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 71 %
- Prevalentie Vlaanderen 49 %