Naar inhoud springen

pitch

Uit WikiWoordenboek
  • pitch
vervoeging van
pitchen

pitch

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pitchen
    • Ik pitch. 
  2. gebiedende wijs van pitchen
    • Pitch! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pitchen
    • Pitch je? 
enkelvoud meervoud
naamwoord pitch pitchs
verkleinwoord pitchje pitchjes

de pitchm

  1. (bedrijfskunde) zeer korte presentatie van een voorstel
     Meldde zich als enige vrijwillig voor pitches, ook als een ander team ervoor verantwoordelijk was.[1]
  2. (sport) worp bij cricket of honkbal


enkelvoud meervoud
pitch pitches

[A] pitch

  1. veld, terrein
  2. (muziek) toonhoogte
  3. (informeel), (bedrijfskunde) pitch [1], goed in elkaar gezet verkooppraatje
  4. (sport) pitch [2], bepaald soort worp bij enkele sporten (cricket, honkbal, ...)
  5. (sport) sportterrein, sportveld (bijv. bij cricket, honkbal, rugby of voetbal)
  6. (techniek) spoed [2]
  7. (handel) standplaats
vervoeging
onbepaalde wijs to  pitch 
he/she/it  pitches 
verleden tijd  pitched 
voltooid
deelwoord
 pitched 
onvoltooid
deelwoord
 pitching 
gebiedende wijs  pitch 

[A] pitch

  1. onovergankelijk voorovervallen
  2. onovergankelijk afhellen, aflopen [2], hellen [1]
  3. onovergankelijk kwartier [3] maken, zich ergens (tijdelijk) vestigen
  4. onovergankelijk, (scheepvaart) stampen [4]
  5. onovergankelijk, (luchtvaart) (v.e vliegtuig) steigeren [2]
  6. overgankelijk gooien, werpen
  7. overgankelijk weggooien
  8. overgankelijk, (sport) pitchen [2] (bij het honkbal)
  9. overgankelijk pitchen [1], promoten
  10. overgankelijk, (kamperen) (een tent) opzetten [6]
  11. overgankelijk, (muziek) op een toon zetten

[B] pitch

  1. pek, pijnhars, pik [3]
  2. (geologie) peksteen
  3. (kaartspel) pitch

[B] pitch

  1. overgankelijk met pek besmeuren/overgieten
  2. overgankelijk, (figuurlijk) donker maken, verduisteren [2]