slaperigheid
Uiterlijk
- Geluid: slaperigheid (hulp, bestand)
- IPA: / ˈslapərəxˌhɛit / (4 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈsla.pə.rəχ.ˌɦɛɪ̯t/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈsla.pə.rəx.ˌɦɛːt/
- (Limburg): /ˈsla.pə.rɪx.ˌhɛɪ̯d/
- sla·pe·rig·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | slaperigheid | - |
verkleinwoord | - | - |
de slaperigheid v
- het gevoel slaperig te zijn, afwezig zijn met gedachten
- De slaperigheid was hem duidelijk aan te zien.
- de neiging te gaan slapen
- Hij was zijn slaperigheid nauwelijks de baas.
1. het gevoel slaperig te zijn, afwezig zijn met gedachten
2. de neiging te gaan slapen
- Het woord slaperigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.