Naar inhoud springen

ta

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met:
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *taihwǭ

ta

  1. (anatomie) teen


  • ta
nominatief genitief datief accusatief benadrukt
tu ton / ta / tes te te toi
Bezittelijke voornaamwoorden in het Frans
bezitter: wat bezeten wordt:
enk mv
m v
enk 1e pers. mon ma mes
2e pers. ton ta tes
3e pers. son sa ses
mv 1e pers. notre nos
2e pers. votre* vos*
3e pers. leur leurs
* als beleefdheidsvorm zowel meervoud als enkelvoud

ta v enk

  1. jouw, je (bij vrouwelijke woorden in het enkelvoud, die in de uitspraak niet met een klinker beginnen)
    «Ta femme te trompe.»
    Jouw vrouw bedriegt je.
  • Bij vrouwelijke woorden die in de uitspraak wel met een klinker beginnen, wordt ton gebruikt.


  • ta
  • Afgeleid van het Oudfriese to

ta

  1. toe


ta

  1. de, het (bepaald lidwoord, wordt gebruikt voor onzijdige zelfstandige naamwoorden en voor alle verkleinwoorden in het enkelvoud.)
  2. een (onbepaald lidwoord)


ta

  1. (anatomie) teen

ta

  1. naar

ta

  1. ook


  • ta
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord taka
Naar frequentie 62
vervoeging
onbepaalde wijs ta
tegenwoordige tijd tar
verleden tijd tok
voltooid
deelwoord
tatt
onvoltooid
deelwoord
takende
lijdende vorm taes
tas
gebiedende wijs ta
vervoegingsklasse Klasse 6 sterk
opmerking

ta

  1. overgankelijk nemen, halen
    «Ta panna av plata og tilset sukkeret.»
    Haal de pan van de plaat en voeg de suiker toe.
  2. vangen
  3. arresteren, betrappen, pakken
  • [1]: ta beina på nakken / ta bena på nakken
de benen nemen
  • [1]: ta bladet fra munnen
de mond opendoen en spreken
«Han tok for første gang bladet fra munnen etter beskyldningene den siste tiden.»
Hij heeft het eerst de mond naar de aantijgingen de laatste tijd opengedaan en sprak.
  • [1]: ta kaka
(spreektaal) zich de sieg halen, vinnen / de papegaai geschoten hebben
  • [2]: ta laksen i garn
zalm in een net vangen
  • [3]: ta noen på fersk gjerning
iemand op heterdaad betrappen
  • [3]: ta noen for
iemand arresteren

ta

  1. gebiedende wijs van ta


  • ta
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord taka
vervoeging
onbepaalde wijs ta
tegenwoordige tijd tek
verleden tijd tok
voltooid
deelwoord
teke
tatt
onvoltooid
deelwoord
takande
lijdende vorm takast
gebiedende wijs ta
vervoegingsklasse Klasse 6 sterk
opmerking

ta

  1. overgankelijk, nemen, halen
  2. ta
  • ta kaka
(spreektaal) zich de sieg halen, vinnen / de papegaai geschoten hebben

ta

  1. gebiedende wijs van ta


  • ta
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *ta

ta

  1. die; nominatief vrouwelijk enkelvoud van ten


  • ta
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *ta

ta

  1. die; nominatief vrouwelijk enkelvoud van tón


  • ta
  • [A] Afgeleid van het Proto-Slavische *ta
  • [B] Verkorte vorm van tak

ta

  1. die; nominatief vrouwelijk enkelvoud van ten
  2. die; vocatief vrouwelijk enkelvoud van ten

ta

  1. (spreektaal) ja


  • ta
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *ta

ta

  1. die; nominatief vrouwelijk enkelvoud van ten
    «Kdo je ta holka?»
    Wie is dat meisje?
  2. die; nominatief onzijdig meervoud van ten
  3. die; accusatief onzijdig meervoud van ten


ta

  1. ik (formeel persoonlijk voornaamwoord in de eerste persoon enkelvoud, gebruikt als meerdere tegen ondergeschikte(n))
  2. wij


  • ta
stamtijd
infinitief verleden
tijd
supinum
ta
tog
tagit
volledig

ta

  1. nemen


Telwoord (woc)
1
2
3
4
5
6
7
8

ta

  1. één