Papers by Patrice de Rijk
West-Vlaamse Archaeologica, 2023
In de Late Middeleeuwen bevatte Ieper vier wijken die zich buiten de middeleeuwse vesting bevonde... more In de Late Middeleeuwen bevatte Ieper vier wijken die zich buiten de middeleeuwse vesting bevonden. Deze buitenwijken of voorgeborchten huisvestten ambachtslieden die een belangrijke rol hadden in de Ieperse economie die vooral in het teken van de textielproductie stond. De Sint-Michielswijk was een van deze wijken. Een recente opgraving van een terrein dat aan de rand van deze parochie lag, vult de gegevens van eerdere onderzoeken in de Sint-Michielswijk aan. De opgraving toont aan dat er verscheidene ambachten werden uitgevoerd binnen het plangebied. Door de ligging buiten de vesten bleek de Sint-Michielswijk ook erg kwetsbaar voor vijandige aanvallen. De wijk werd tot tweemaal verwoest. Een eerste keer tijdens conflicten aan het eind van de 13e eeuw, de tweede maal aan het eind van de 14e eeuw. Deze laatste vernieling betekende ook het einde van de arbeiderswijk uit de Late Middeleeuwen.
In opdracht van Gemeente Utrecht heeft RAAP van 7 september tot en met 12 oktober 2015 en van 22 ... more In opdracht van Gemeente Utrecht heeft RAAP van 7 september tot en met 12 oktober 2015 en van 22 tot en met 31 augustus 2016 een archeologische opgraving uitgevoerd in verband met de geplande ontwikkeling van het plangebied Leeuwesteyn Noord in Leidsche Rijn, in de gemeente Utrecht. De archeologische resten binnen het plangebied maken deel uit van een uitgestrekte nederzetting uit de vroege middeleeuwen, waarvan grote delen in een eerder stadium door archeologen van de gemeente Utrecht waren opgegraven (LR51/54). Ten tijde van die opgraving kon het onderhavige plangebied nog niet worden onderzocht, aangezien daar op dat moment nog de autosnelweg A2 was gelegen. Nadat de snelweg verplaatst was, kon het plangebied alsnog onderzocht kon worden. Nadat het talud van de snelweg was afgegraven, is in eerste instantie een booronderzoek uitgevoerd. Hieruit werd al snel duidelijk dat het aanleggen van de snelweg voor weinig verstoring van de bodem had gezorgd. Het was dan ook de verwachting dat resten van de vroegmiddeleeuwse nederzetting goed gewaard zouden zijn. Of de archeologische resten zich over het gehele plangebied uitstrekten was voorafgaand aan het onderzoek niet duidelijk. Tijdens de opgraving is een oppervlakte van 5.321 m2 opgegraven, verdeeld over gemiddeld twee vlakken. In de geul van de Oude Rijn zijn plaatselijk vier vlakken aangelegd. Hierbij is de voortzetting van de vroegmiddeleeuwse nederzetting LR51/54, gelegen op de noordelijke oever van de Oude Rijn, opgegraven. Nieuw in dit onderzoek is het vermoeden dat de nederzetting niet in de binnenbocht van deze rivier was gelegen, maar juist in de buitenbocht. De resten dateren uit globaal de tweede helft van de Merovingische tijd tot en met de eerste helft van de Karolingische tijd. V??r deze tijd werd het gebied wel bezocht door mensen, getuige enkele vondsten uit de laat-Romeinse tijd in een dieper gelegen laag, maar van bewoning was toen nog geen sprake. De start van de bewoning in dit deel van de nederzetting moet op basis van zowel de aardewerkdateringen als de metalen voorwerpen rond of kort na 575 liggen, het einde van de bewoning ligt rond 850. Nieuw ten opzichte van de eerder uitgevoerde onderzoeken binnen LR51/54 is dat tegen de westelijke grens van het onderzoeksgebied de resten zijn gevonden van een houten beschoeiing. Deze was opgebouwd uit dicht tegen elkaar geplaatste, aangepunte eikenhouten palen die waren ingeheid in een oudere restgeulvulling langs de noordelijke oever van de Oude Rijn. E?n van de palen kon door middel van 14C ouderdomsbepaling gedateerd worden tussen 650 en 770, de datering van het aardewerk duidt op een datering in het begin van de achtste eeuw. De beschoeiing zal zijn gebruikt ter versteviging van de oever en zal het mogelijk hebben gemaakt om boten te laten aanleggen. Al met al is er sprake van een zeer uitgestrekte, welvarende nederzetting. Samen met het deel dat door de archeologen van gemeente Utrecht is opgegraven gaat het om 275 m nederzettingsterrein dat zowel in het oosten als in het westen nog niet is begrensd. Hierbij dringt de vraag zich op of er gesproken kan worden van een uitzonderlijke nederzetting met wellicht een hogere status. Hierop zouden bijvoorbeeld de zwaar gefundeerde bijgebouwen, die voorzichtig zijn ge?nterpreteerd als pakhuizen kunnen wijzen. Als we kijken naar de vondsten, met name het metaal en aardewerk, maar ook zeker de dierlijke resten, zien we over het algemeen een normaal spectrum dat ook in andere gelijktijdige nederzettingen langs de Oude Rijn zichtbaar is. Tussen het materiaal bevinden zich wel verschillende afwijkende vondsten en zeker de munten, afkomstig uit verschillende delen van Europa, vormen een bijzonder complex. Is dit voldoende om echt te kunnen stellen dat de bewoners een bijzondere status hadden binnen de vroegmiddeleeuwse wereld? Om hier van te kunnen spreken ontbreken de echt kostbare objecten. Het lijkt wel te gaan om mensen die deelnamen aan uitgestrekte handelsnetwerken en hiermee waarschijnlijk wel enig aanzien hebben verkregen. Wellicht kan er zelfs worden gesproken van een handelsnederzettin
Medieval peat reclamations in the Southwestern part of Friesland Southeast of the town of Workum ... more Medieval peat reclamations in the Southwestern part of Friesland Southeast of the town of Workum in the province of Friesland, human remains and a fragment of a sandstone sarcophagus were found at or near the site, according to a local myth, of a lost medieval convent. This convent was said to have been dedicated to St. Ursula, the virgin saint after whom a neighbouring canal and a small lake were named. In this study it is argued that St. Ursula was indeed a local patron saint, be it not of a convent but of a parish church, which was founded in the 11th century. The founding of this church is linked to the start of extensive agrarian peat reclamations. It served the colonists of the whole region south of the small river Larts until the late 12th century, when the peasants at the front of the reclamations, who had moved far away from the base at Saint Ursula’s, built a church of their own called Osledewald or Ursulawoude, also known as Oudega. St. Ursula’s church itself did not surv...
Post-Medieval Archaeology, 2013
ABSTRACT
Ldkr. Cuxhaven. Probleme der Küstenforschung im …, Jan 1, 2001
Book Sections & Articles by Patrice de Rijk
Probleme der Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet 27, 2001, 39-52
Based on residues of ironworking and non-ferrous metalworking from the settlement mound Feddersen... more Based on residues of ironworking and non-ferrous metalworking from the settlement mound Feddersen Wierde the authors re-evaluate W. HAARNAGEL's ideas concerning the organisation of metalworking. Distribution and quantity of the finds are interpreted as indicating a rather small scale metalworking without a marked differentiation between the working of iron and non-ferrous metal. The idea of a specialised metal handcraft has been rejected in favour of polytechnically skilled craftsmen. They would either have worked as craftsmen and farmers (agricultural polytechnics), or they would have practised several crafts (polytechnically skilled professional craftsmen).
Inhalt:
Auf Grundlage der Funde zur Eisen- und Buntmetallverarbeitung von der Wurt Feddersen Wierde wird W. HAARNAGELs Auffassung zur Organisation der Metallverarbeitung neu bewertet. Die Verbreitung und Menge des Fundmaterials werden dahingehend interpretiert, daß das Ausmaß der Metallverarbeitung gering und keine ausgeprägte Trennung zwischen Eisen- und Buntmetallverarbeitung vorhanden war. Die Vorstellung eines spezialisierten Metallhandwerks wird zugunsten polytechnisch begabter Handwerker aufgegeben, die entweder Handwerk und Landwirtschaft betrieben (bäuerliche Polytechniker) oder mehrere Handwerke nebeneinander ausübten (polytechnisch begabte Berufshandwerker).
Uploads
Papers by Patrice de Rijk
Book Sections & Articles by Patrice de Rijk
Inhalt:
Auf Grundlage der Funde zur Eisen- und Buntmetallverarbeitung von der Wurt Feddersen Wierde wird W. HAARNAGELs Auffassung zur Organisation der Metallverarbeitung neu bewertet. Die Verbreitung und Menge des Fundmaterials werden dahingehend interpretiert, daß das Ausmaß der Metallverarbeitung gering und keine ausgeprägte Trennung zwischen Eisen- und Buntmetallverarbeitung vorhanden war. Die Vorstellung eines spezialisierten Metallhandwerks wird zugunsten polytechnisch begabter Handwerker aufgegeben, die entweder Handwerk und Landwirtschaft betrieben (bäuerliche Polytechniker) oder mehrere Handwerke nebeneinander ausübten (polytechnisch begabte Berufshandwerker).
Inhalt:
Auf Grundlage der Funde zur Eisen- und Buntmetallverarbeitung von der Wurt Feddersen Wierde wird W. HAARNAGELs Auffassung zur Organisation der Metallverarbeitung neu bewertet. Die Verbreitung und Menge des Fundmaterials werden dahingehend interpretiert, daß das Ausmaß der Metallverarbeitung gering und keine ausgeprägte Trennung zwischen Eisen- und Buntmetallverarbeitung vorhanden war. Die Vorstellung eines spezialisierten Metallhandwerks wird zugunsten polytechnisch begabter Handwerker aufgegeben, die entweder Handwerk und Landwirtschaft betrieben (bäuerliche Polytechniker) oder mehrere Handwerke nebeneinander ausübten (polytechnisch begabte Berufshandwerker).