Tilburg University
Derde onderzoeksrapportage Vertrouwen Werkt
Muffels, Ruud; Blom-Stam, Kirsten; van Wanrooij, Stefan
Publication date:
2019
Document Version
Publisher's PDF, also known as Version of record
Link to publication in Tilburg University Research Portal
Citation for published version (APA):
Muffels, R., Blom-Stam, K., & van Wanrooij, S. (2019). Derde onderzoeksrapportage Vertrouwen Werkt:
Wageningen. Tilburg University/ReflecT/Tranzo.
General rights
Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners
and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights.
• Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research.
• You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain
• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal
Take down policy
If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately
and investigate your claim.
Download date: 13. Jan. 2022
Derde voortgangsverslag Vertrouwensexperiment Wageningen
Ruud Muffels (projectleider), Kirsten Blom-Stam (onderzoeker)
& Stefan van Wanrooij (student assistent)
Tilburg, 8 April 2019
© Tilburg University/Reflect
ReflecT - Research Institute for Flexicurity, Labour Market Dynamics and Social Cohesion,
Tilburg University, PO Box 90153, 5000LE Tilburg, Tel.: +31 13 466 2181,
reflect@tilburguniversity.edu
1
Inhoudsopgave
Paragraaf 1. Inleiding: 1,5 jaar na de start van het Vertrouwensexperiment
in Wageningen.................................................................................................................... 1
Paragraaf 2. Stand van zaken aantal deelnemers in begeleiding, instroom,
uitstroom en uitval uit het experiment................................................................................ 7
Paragraaf 3. Analyse van de deelnemersvragenlijsten in verband met gezondheid,
welbevinden motivatie enzelfredzaamheid...................................................................... . 10
Paragraaf 4. Verslag van de twee focusgroep gesprekken en de analyse van de
eerste en tweede procesevaluatie vragenlijsten door de klantmanagers.......................... 14
Paragraaf 5. Bevindingen en conclusie. ........................................................................... 21
Referenties. ........................................................................................................................ 35
2
1.
Inleiding: 1,5 jaar na de start van het Vertrouwensexperiment Wageningen
Dit derde voortgangsverslag van het Vertrouwensexperiment Wageningen bespreekt de
stand van zaken 1,5 jaar na dato van de start van het experiment per 1 oktober 2017. Zoals
eerder met alle betrokkenen is besproken worden in deze rapportage geen effecten van het
experiment gerapporteerd maar wordt vooral de ontwikkeling geschetst van het verloop van
het experiment en wat het doet met de klantmanagers en deels de deelnemers.
Uitstroomcijfers, bijvoorbeeld naar deeltijd of voltijd werk, zeggen nog niet veel over het
werkelijke effect aangezien gecorrigeerd moet worden voor de mogelijke invloed van
zelfselectie van deelnemers aan het experiment (het compositie effect) en de gunstige
arbeidsmarktsituatie gedurende de tijd dat het experiment loopt (economische context).
Daarnaast heeft de wijze van uitvoering van de participatiewet en de beleidsveranderingen
die tussentijds in gang worden gezet in het sociale domein zowel in de periode voor als tijdens
het experiment invloed op de uitkomsten (uitvoeringscontext). Dat geen tussentijdse effecten
worden gerapporteerd heeft vooral onderzoekstechnische oorzaken. Het is conform de
afspraak die de onderzoekers van alle 11 experimenteergemeenten verenigd in het Landelijk
Overleg Experimenten Participatiewet (waaronder 6 AMvB gemeenten) daarover met elkaar
hebben gemaakt. Verslaglegging van tussentijdse bevindingen waarin de effecten worden
gerapporteerd zou het experiment kunnen beïnvloeden waardoor een zuivere meting van de
effecten niet meer mogelijk is. Wel worden in tussentijdse verslagen de stand van zaken, de
voortgang en de wijze waarop het uitvoeringsproces van het experiment verloopt
weergegeven. Dit geeft inzicht in de ontwikkeling van het proces van begeleiden en
verandering in de organisatie.
Deze rapportage geeft een update van de inhoud van de beide vorige voortgangsrapportages
van april 2018 en oktober 2018. In verband met de zelfstandige leesbaarheid van dit verslag
is informatie over de opzet en werving in beknopte zin ook weer in dit verslag opgenomen.
De update betreft vooral de uitstroom van de groep van deelnemers. Hoewel de totale groep
van 395 deelnemers (zie Muffels e.a., 2019) in begeleiding blijft, stromen gedurende het
project deelnemers uit naar werk, studie, huishouden, arbeidsongeschiktheid of vanwege
verhuizing. Sommigen melden zich af om uiteenlopende redenen. Deze uitstroom wordt
nauwkeurig geregistreerd zowel door de gemeente als de onderzoekers. Regelmatig vindt er
afstemming plaats over de registraties in hoeverre deze nog overeenstemmen. De wijze van
registratie van de uitstroom wijkt echter af doordat de onderzoekers de reden van uitstroom
registreren direct bij de eerste uitstroom terwijl de gemeente de uitstroom alleen registreert
wanneer gedurende de periode van observatie geen terugkeer in de bijstand heeft plaats
gevonden. De aantallen uitstroom zijn daardoor in Tabel 1 hoger dan in de cijfers van de
gemeente (zie Zuidema 2019). In totaal zijn er 8 deelnemers die een of meer keren terug zijn
ingestroomd in de bijstand. Deels betreft het hier echter administratieve correcties in de
registratie en geen ‘echte’ her-instroom. In de laatste rapportage zullen de cijfers van de
gemeente en de onderzoekers niet meer verschillen doordat eenzelfde systematiek zal
worden gebruikt.
3
Opzet van het experiment in Wageningen
De gemeente Wageningen is destijds van start gegaan met het Wageningse vertrouwensexperiment met als titel en adagium “Vertrouwen werkt!”. In het onderzoeksvoorstel
(Muffels & van der Klink, 2017) maar ook in de aanvrage van 25 april 2017 om Wageningen
aan te wijzen als een van de experimenteer gemeenten in het kader van het Tijdelijk Besluit
Experimenten Participatiewet werd gesproken van het Vertrouwensexperiment Wageningen.
Wageningen behoorde tot de vier initiatiefgemeenten die samen met Utrecht, Tilburg en
Groningen in 2015 een andere aanpak voorstelden vanwege twijfels over de effectiviteit van
de Participatiewet die per 1 januari 2015 van kracht was geworden. Er bestonden vooral
twijfels over de vraag of de strenge regels en verplichtingen (re-integratie –en sollicitatieplicht
plus tegenprestatie in combinatie met kortingen en sancties) wel het beoogde effect hebben.
De maatschappelijke participatie van de kwetsbaarste groepen in de Participatiewet leek
eerder te worden belemmerd door de strenge regels en verplichtingen dan bevorderd. De
gemeenten wilde ruimte voor een andere aanpak waarin het mogelijk zou zijn om de vrijlating
van verdiensten te verruimen, er minder (repressief) toezicht en controle zou zijn en meer
maatwerk en vertrouwen in de begeleiding. De gemeente wilde daarom onderzoeken of:
a. een andere benadering van klanten (met een grotere vrijheid zelf keuzen te maken,
met intensieve begeleiding meer maatwerk) leidt tot hogere uitstroom naar werk,
hogere maatschappelijke participatie en verhoging van welbevinden;
b. een verruiming van de mogelijkheden tot bijverdienen voor mensen in de bijstand
leidt tot hogere uitstroom naar deeltijd of voltijd werk, vermindering van
bijstandsafhankelijkheid, hogere maatschappelijke participatie en verhogen van
welbevinden.
In het onderzoeksvoorstel en in de aanvrage is in sterke mate aangesloten bij de opzet van
de experimenten in de andere AMvB gemeenten, met name die van de gemeente Tilburg.
Het evaluatieonderzoek van het experiment wordt ook door dezelfde groep van onderzoekers
aan de Universiteit van Tilburg uitgevoerd (zie Muffels & van der Klink, 2017). In de gekozen
opzet wordt conform de opzet in de andere experimenteergemeenten, Tilburg, Groningen,
Deventer, Nijmegen en Utrecht) een ‘random control trial’ (RCT) experiment uitgevoerd
waarbij deelnemers aselect worden toegewezen aan de ‘treatments’ of interventies. In
tegenstelling tot het vertrouwensexperiment in Tilburg zijn geen combinatie interventies
maar enkelvoudige interventies ingericht in Wageningen. De aanvrage spreekt over de drie
volgende interventies:
Interventie 1. Zelf in actie (in de AMvB: de ontheffingsgroep)
De treatment ‘zelf in actie’ (met ontheffing van de formele arbeids-en
reïntegratieverplichtingen) duidt op de treatment waarbij de ‘eigen regie’ van de cliënt
richtinggevend is en eigen initiatief van de cliënt voorop wordt gesteld. Dit treatment is erop
gericht de cliënt op een andere manier te bejegenen en minder controle uit te voeren, de
4
regeldruk te verminderen, mensen te waarderen in hun proactief gedrag en in beginsel geen
maatregel op te leggen. Deelnemers aan dit treatment kunnen – net als anderen in de bijstand
– een beroep blijven doen op ondersteuning van de gemeente en het inzetten van
voorzieningen. Deze ondersteuning en het inzetten van voorzieningen is volledig op basis van
het gekozen uitgangspunt van regie vanuit betrokkene zelf.
Interventie 2. Extra begeleiding (in de AMvB: de intensiveringsgroep)
De tweede interventie van intensivering van de begeleiding (in de AMvB: de
intensiveringsgroep) bestaande uit vraaggerichte begeleiding op maat is erop gericht mensen
te ondersteunen en kansen te bieden waarbij de persoonlijke situatie en wensen van de cliënt
centraal staan. Het totale pakket aan dienstverlening in het sociale domein staat hiervoor ter
beschikking. Hierbij wordt een integrale aanpak beoogd. Het uitgangspunt van vraaggerichte
maatwerkbegeleiding is richtinggevend voor deze treatment. De deelnemers hebben vaker
contact en krijgen speciale aandacht. Hiervoor zijn in beginsel tot 6 contact momenten per
jaar mogelijk
Interventie 3. Zelf verdienen loont (in de AMvB: de vrijlatingsgroep)
De derde interventie duiden we aan als ‘zelf verdienen loont’. Het betreft het verruimen van
het behoud van inkomsten uit deeltijd of voltijd werk (in de AMvB: de vrijlatingsgroep). Ook
gelden hier de algemene arbeids- en re-integratie verplichtingen. Voor deze interventie wordt
voorzien in een goede ondersteuning van mensen bij het verrekenen van inkomsten uit werk.
Naast deze drie treatments worden nog twee groepen onderscheiden. De eerste is de
onderzoek –of standaardgroep die de standaard treatment krijgen die andere nietdeelnemers aan het experiment ook krijgen. Zij zijn deelnemers aan het experiment en het
onderzoek. De laatste groep betreft de referentiegroep. Deze bestaat uit
bijstandsgerechtigden die niet deelnemen aan het experiment en het onderzoek. In de
aanvrage is geopteerd om alle niet-deelnemers tot de referentiegroep te rekenen. Bij een
aantal van 400 deelnemers zijn dat ongeveer 350 tot 400 bijstandsgerechtigden.
Doel experiment in Wageningen
In de eerste voortgangsrapportage van de gemeente van april 2018 wordt het doel van het
experiment “Vertrouwen Werkt” als volgt verwoord: “Het doel is om te onderzoeken wat het
effect is van een andere benadering van mensen in de bijstand, gebaseerd op vertrouwen en
een positieve bejegening. Met het vertrouwensexperiment wil de gemeente onderzoeken of
naast het reguliere bijstandsbeleid een aanpak die is geënt op intrinsieke motivatie en een
aanpak die is geënt op een ruimere mogelijkheid tot bijverdienen leiden tot een toename van
uitstroom en bijverdiensten en/of een vorm van participatie, en/of een toename van
welbevinden en/of een toename van de financiële zelfredzaamheid van mensen”(einde
citaat).
5
Wat houdt het onderzoek in?
Het onderzoek bestaat uit twee onderdelen: de product –en procesevaluatie (zie Muffels &
van der Klink 2017). De productevaluatie is erop gericht na te gaan wat beter werkt voor de
cliënt; de nieuwe aanpak of de standaardaanpak met een strenge toetsing van verplichtingen
en de toepassing van maatregelen en kortingen. Over een periode van 2 jaar worden
deelnemers aan het experiment gevolgd. In het onderzoek wordt niet alleen gekeken naar de
vraag of deelnemers in de vier interventiegroepen eerder voltijds of deeltijds betaald werk
vinden dan de standaardgroep maar ook wat het met hen doet, met hun gezondheid, hun
welbevinden, hun zelfvertrouwen en hun zelfredzaamheid. Daartoe vullen cliënten aan het
begin van het experiment, na 1 jaar en na 2 jaar een online vragenlijst in. De eerste noemen
we de nulmeting, de tweede de vervolgmeting en de laatste de eindmeting. Deze
vragenlijsten worden online afgenomen met behulp van het Qualtrix programma. Dit
programma houdt op internet ook de actuele stand van zaken bij wat betreft het aantal
volledig of gedeeltelijk ingevulde vragenlijsten. De onderzoekers geven de projectleider
regelmatig een update van het aantal ingevulde vragenlijsten.
De procesevaluatie is erop gericht na te gaan hoe de projectleider(s) en klantmanagers als
professional het proces van implementatie van het experiment in de gemeente percipiëren
en waarderen, en welke meerwaarde de klantmanagers ervaren van de andere bejegening
van de deelnemer voor de uitoefening van hun taken in de nieuwe aanpak. Daartoe worden
regelmatig focusgroep gesprekken gehouden met de projectleider en de klantmanagers. Het
eerste gesprek vindt plaats na 2/3 maanden nadat het experiment is gestart en het eerste
gesprek met de cliënt is gehouden. Het eerste focusgroep gesprek met de klantmanagers en
de projectleider van Wageningen heeft op 23 Januari 2018 plaatsgevonden; het tweede bijna
een jaar na de start op 17 september 2018. Het derde focusgroep gesprek heeft onlangs
plaatsgevonden op 21 maart 2019. Ten tweede vult de coach na het gesprek met de
deelnemer een korte vragenlijst in over de afspraken en bevindingen van het coaching
gesprek.
Tezamen met het eerste focusgroep gesprek vormt de eerste vragenlijst van de
klantmanagers over de begeleiding van elke deelnemer de nulmeting van het
procesevaluatiedeel. Vervolgens vullen de klantmanagers om de 12 maanden, nadat weer
een of meer gesprekken met de deelnemers zijn gevoerd, een vragenlijst in waarin voor elke
deelnemer over de voortgang in het proces van begeleiding wordt gerapporteerd. Ook deze
klantmanagers vragenlijsten wordt online afgenomen met behulp van het Qualtrix
programma. Daarnaast wordt door de klantmanagers een door de projectleider
gecoördineerde procesmonitor ingevuld waarin nauwkeurig wordt geregistreerd welke
interventies voor welk doel worden ingezet. Hierover wordt gerapporteerd in de rapportage
door de projectleider die tegelijkertijd met dit onderzoeksverslag is verschenen (zie Zuidema,
2019). De onderzoekers geven de projectleider regelmatig een update van de stand van zaken
van het aantal door de klantmanagers ingevulde procesevaluatie vragenlijsten. Dit verslag
6
bevat de resultaten van de eerste twee procesevaluatie metingen, de nulmeting en de
vervolgmeting. Hierna volgt er nog 1 procesevaluatie meting aan het einde van het
experiment.
Daarnaast wordt in dit derde verslag gerapporteerd over de bevindingen van de
ingevulde vragenlijsten door de deelnemers zelf. In deze vragenlijsten ligt het accent op het
zoekgedrag naar werk en de gezondheid -en welbevinden situatie van de deelnemer. In dit
verslag zullen we daarom kort ingaan op de ontwikkelingen in de werk en niet-werk
gerelateerde uitkomstmaten in het afgelopen 1,5 jaar voor de groep als geheel.
Rapportage
In dit derde voortgangsverslag worden de bevindingen van het onderzoek na 1,5 jaar
beschreven. In pararaaf 2 bespreken we de stand van zaken wat betreft het aantal
deelnemers dat in begeleiding is, zich alsnog heeft afgemeld of dat in het afgelopen 1,5 jaar
is uitgestroomd naar werk of anderszins. In paragraaf 3 gaan we kort in op de uitkomsten van
de deelnemersvragenlijsten en de ontwikkeling in de gezondheid, welbevinden, motivatie en
zelfredzaamheid van de deelnemer. In paragraaf 4 worden vervolgens de resultaten van de
analyses op de beide procesevaluatievragenlijsten beschreven. Tot slot formuleren we in
paragraaf 5 enkele conclusies en bevindingen op basis van de uitkomsten van de analyses
van de klantmanagers -en deelnemersvragenlijsten.
Paragraaf 2
Stand van zaken vertrouwensexperiment: ontwikkeling deelnemers in begeleiding,
instroom, uitstroom en uitval
2.1 Aanmeldingen, afmeldingen en uitstroom na 1,5 jaar
In Wageningen is besloten om alle 724 bijstandsgerechtigden die per 31 september 2017 tot
de doelpopulatie behoorden in beginsel uit te nodigen voor deelname aan het experiment.
Nadat de deelnemer zich heeft aangemeld voor deelname aan het Vertrouwensexperiment
Wageningen wordt deze door de onderzoekers aselect toegewezen aan een van de vier
treatments. Zoals in de vorige rapportage is vermeld geschiedde aanmelding op vrijwillige
basis. Na indeling in een groep mochten deelnemers alsnog weigeren deel te nemen aan het
experiment. Ze kunnen dan niet worden geplaatst in een andere groep. Het aantal
deelnemers dat op eigen verzoek is gestopt is opvallend klein (16 deelnemers of 4%). We
hadden verwacht dat na toewijzing in de standaard of onderzoeksgroep het aantal
afmeldingen daar het grootste en aanzienlijk zou kunnen zijn. Dat is niet gebeurd. De
persoonlijke benadering van de Wageningse aanpak en van de cliënten door de
klantmanagers heeft waarschijnlijk tot dit gunstige resultaat geleid. Tabel 1 geeft de aantallen
aanmeldingen, uitstroom en afmeldingen weer per 15 maart 2019. Per 15 maart 2019 zijn er
410 aanmeldingen geregistreerd waarvan 16 afmeldingen. Het netto aantal deelnemers komt
7
daarmee op 394. Sinds de vorige rapportage in oktober 2018 zijn er 5 afmeldingen
bijgekomen. Dit betreft vooral mensen die vanwege persoonlijke, fysieke -en mentale
gezondheid redenen alsnog afhaken mede vanwege de belasting van het onderzoek (invullen
vragenlijsten). Het aantal afmeldingen in Wageningen vanwege non-compliance met het
experiment/onderzoek is klein, zo’n 4%.
Tabel 1: Aantallen bereikte deelnemers in Wageningen incl. afmeldingen en uitstroom,
cijfers per 15-3-2019
VEX-groep (deelnemers en afmeldingen)
Wageningen
%
Deelnemer in begeleiding (exclusief 8 herinstroom)
266
65%
Afgemeld vanwege non-compliance
16
4%
Uitstroom naar werk
53
13%
Uitstroom vanwege verhuizing
29
7%
Uitstroom vanwege studie
9
2%
Herziening uitkering en overig uitstroom
38
9%
Bruto aantal deelnemers
410
100%
Afgemeld om uiteenlopende redenen
16
4%
Netto aantal deelnemers
394
96%
Bron: Gegevens Vertrouwensexperiment Wageningen en eigen berekeningen onderzoekers, Tilburg
University, 2019
Welke treatmentgroepen (interventies) zijn onderscheiden?
Wageningen kent evenals de andere AMvB gemeenten dus vier treatment of
interventiegroepen. Naast de drie treatments van zelf in actie (eigen regie), verdienen loont
(vrijlating) en extra begeleiding (intensivering) is er de standaardaanpak welke in de loop van
de tijd kan veranderen vanwege beleidsveranderingen of uitstralingseffecten van het
experiment zelf. Dit kan uiteraard in dat geval van invloed zijn op het onderzoek naar de
effecten van het experiment. Om die reden is ook nog een referentiegroep onderscheiden
waarin alle tot de populatie behorende bijstandsgerechtigden die niet aan het experiment
deelnemen zijn vertegenwoordigd. Deze worden administratief gevolgd. De onderzoekers
zullen uiteraard in het onderzoek met deze verandering in de standaardtreatment sinds de
start van het experiment per 1 oktober 2017 trachten rekening te houden. Van belang is
nochtans dat de klantmanagers zich bewust zijn van de noodzaak in het experiment om de
‘treatments’ zoveel als mogelijk in stand te houden en niet te veranderen. In de focusgroep
gesprekken wordt besproken in hoeverre dit in de praktijk van alledag ook daadwerkelijk is
gebeurd en welke omstandigheden mogelijk van invloed zijn geweest op het proces van
begeleiden in de afzonderlijke treatments waaronder de reguliere.
8
2.2. Huidige deelnemers in begeleiding en deelname onderzoek
Deelnemers die uitstromen blijven deelnemer en dus ook in begeleiding. In Tabel 2 staat de
verdeling van de huidige deelnemers met een bijstandsuitkering over de vier groepen,
inclusief degenen die na uitstroom weer terug zijn ingestroomd in de bijstand (8 personen),
alsmede de verdeling over de groepen van de deelnemers die zijn uitgestroomd, dus per
15maart 2019.
Tabel 2: Huidige deelnemers in begeleiding naar treatmentgroep plus uitstroom (inclusief 8
her-instromers), 15 maart 2019
Treatmentgroep
Standaardgroep (controle)
Zelf in actie (eigen regie)
Verdienen loont (vrijlating)
Intensieve Begeleiding
Totaal
Deelnemers
in bijstand
67
65
86
56
274
Deelnemers
uitgestroomd
24
34
25
37
120
Totaal
deelnemers
91
99
111
93
394
%
uitstroom
26%
34%
23%
40%
30,5%
Bron: Administratie Vertrouwensexperiment Tilburg University, 2019
Naast de 120 deelnemers die zijn uitgestroomd zijn er nog 8 her-instromers die eerder waren
uitgestroomd maar weer in begeleiding zijn. Het percentage uitstroom is relatief hoog bij de
groepen zelf in actie en intensieve begeleiding.
Deelname onderzoek: ingevulde vragenlijsten, privacy en ‘informed consent’
De onderzoekers hebben twee vragenlijsten uitgezet, een bij de deelnemer als onderdeel van
de metingen ten behoeve van de productevaluatie en een bij de klantmanager als onderdeel
van de procesevaluatie metingen. Wanneer deelnemers uitstromen bijvoorbeeld naar werk
blijven ze deelnemer en worden ze gevraagd de vragenlijsten in te vullen. In het onderzoek
worden degenen die zijn uitgestroomd of zich hebben afgemeld en/of geen vragenlijsten
meer invullen ook na afmelding administratief gevolgd. Dat gebeurt via de gemeentelijke
administratie (BUS) alsook door koppeling van de gegevens van deze oorspronkelijke
deelnemers aan de bestanden van het CBS. Dit is voor een valide en zuivere meting van de
uitkomsten van het RCT experiment noodzakelijk. De wijze van gegevensverzameling is
getoetst aan de AVG privacy regels en aan de ethische procedures voor ‘informed consent’
welke gelden voor wetenschappelijk onderzoek. De persoonsgegevens (NAW) zijn door de
gemeente geanonimiseerd met behulp van een anoniem identificatienummer waarbij alleen
de gemeente en het CBS toegang tot de persoonsgegevens hebben. Daartoe is een
bewerkingsovereenkomst met de gemeente gesloten. In Tabel 3 worden de aantallen
respondenten weergegeven van de eerste twee metingen bij zowel de deelnemers zelf als de
klantmanagers. In de vorige rapportage hebben we al geconstateerd dat in Wageningen ruim
9
75% van de deelnemers de vragenlijst van de nulmeting heeft ingevuld. De klantmanagers in
Wageningen hebben inmiddels ruim 90% van de eerste procesevaluatie vragenlijst ingevuld.
Op dit moment worden de online vragenlijsten van de tweede meting van de
productevaluatie en de procesevaluatie ingevuld door de deelnemers en de klantmanagers
respectievelijk. Dat gebeurt in tranches waarbij in drie tranches de deelnemers in volgorde
van aanmelding zijn geselecteerd voor invulling van de tweede Qualtrix deelnemers
vragenlijst. Ook de klantmanagers zijn op basis van de volgorde van aanmelding van de
deelnemer de Qualtrix vragenlijsten aan het invullen. In Tabel 3 wordt de stand van zaken
weergegeven. Daaruit wordt duidelijk dat inmiddels de helft van de deelnemers de eerste
vervolgmeting vragenlijst heeft ingevuld en dat voor twee derde van de deelnemers de
klantmanagers de vragenlijst inmiddels heeft ingevuld.
Tabel 3: Ingevulde vragenlijsten product -en procesevaluatie
naar treatment groepen in Wageningen
Groepen
Standaardgroep
Zelf in actie (eigen regie)
Verdienen loont (vrijlating)
Intensieve Begeleiding
Totaal
%
Deelnemers
Meting 0
58
90
89
69
306
77%
Meting 1
47
45
60
37
189
48%
Klantmanagers
Pcev 0
Pcev 1
82
53
101
51
95
85
80
60
358
249
91%
63%
Bron: Vragenlijsten deelnemers en klantmanagers, Tilburg University, gegevens per 15 maart 2019
Hoewel nog niet alle deelnemersvragenlijsten en procesevaluatievragenlijsten van de tweede
meting binnen zijn (48% respectievelijk 63%), zijn deze aantallen voldoende om zinvolle
analyses mogelijk te maken. In deze tweede tussenrapportage gaan we vooral in op de
procesevaluatiebevindingen en de bevindingen ten aanzien van de niet-werk gerelateerde
uitkomstmaten.
Paragraaf 3
Analyse van de deelnemersvragenlijsten in verband met gezondheid, welbevinden
motivatie en zelfredzaamheid
De beide deelnemersmetingen vormen onderdeel van de productevaluatie welke beoogt vast
te stellen of en in welke mate het experiment na 2 jaar realiseert wat het beoogt. De
uitkomsten betreffen niet alleen de uitstroom naar betaald werk maar ook de verbetering
van de gezondheid, het welbevinden, het zelfvertrouwen en de zelfredzaamheid van de
cliënt. Het middel daartoe is een andere bejegening en een andere manier van begeleiding
en ondersteuning uitgaande van het opbouwen van een vertrouwensrelatie met de cliënt.
10
Over de wijze waarop in de uitvoering hiermee wordt omgegaan wordt in paragraaf 4 meer
gezegd. Hoewel geen effecten worden gerapporteerd kan op basis van de andere
uitkomstmaten wel een globaal inzicht worden gegeven in het verloop van de situatie van de
deelnemers gedurende het experiment.
In Tabel 4 wordt de situatie van de deelnemers na 1,5 jaar weergegeven.
Tabel 4: Type werk en sociale participatie na
Wageningen
Type activiteit na 1,5 jaar
Voltijdse baan
Deeltijdse baan of uitzendwerk
Zelfstandige
Werkstage, proefplaatsing, vrb. werk
Voltijdse opleiding, cursus of studie
Deeltijdse studie of cursus
Gedeeltelijke/volledige AO-uitkering
Sociale werkvoorziening, leerwerkplaats
Vrijwilligerswerk/mantelzorg
Bijstand (wv. 13 personen met enkele uren werk)
Ziek, overige
Verhuisd
Totaal N=
1,5 jaar in Vertrouwensexperiment
N=
7
38
1
4
7
12
12
14
18
73
2
1
189
%
4%
20%
3%
2%
4%
6%
6%
7%
10%
39%
1%
1%
100%
Bron: Vragenlijst eerste vervolgmeting deelnemers, Tilburg University, 15 maart 2019
Een flink deel heeft werk gevonden en dit geldt relatief gezien voor meer mensen dan in de
jaren daarvoor (zo’n 27% in 1,5 jaar). Opvallend is dat het merendeel daarvan in een
deeltijdbaan werkt en/of uitzendwerk verricht (20%). Het merendeel vindt dus tijdelijk werk
dat na verloop van tijd weer kan ophouden waardoor voor sommigen dit ook terugkeer in de
bijstand betekent (herinstroom bedraagt echter slechts 8 deelnemers).
Een derde van de deelnemers heeft na 1,5 jaar werk gevonden. Dat is meer dan het
gemiddelde over de afgelopen jaren hetgeen voor een belangrijk deel toegeschreven kan
worden aan de gunstige economische situatie. Voor ongeveer 80% van degenen die werk
vinden is het een deeltijdse baan of uitzendwerk. Hoe duurzaam die baan is moet nog blijken
wanneer aan het einde van het experiment analyses op de gekoppelde CBS data worden
uitgevoerd. Het aandeel mensen dat vrijwilligerswerk verricht is 10% en 7% werkt in sociale
werkvoorziening of leerwerkplaats. Daarnaast vervult 2% een werkstage of zit in een
proefplaatsing. De helft van de deelnemers is dus na 1,5 jaar betrokken bij een of andere
werk-gerelateerde activiteit. Voor degenen die werk hebben gevonden is tevens gevraagd
wat voor soort werk of contract dat was (Tabel 5).
Tabel 5 laat zien dat een op de vijf deelnemers die werk vindt een vast contract heeft
gekregen (20%). Ongeveer 80% van degenen die werk hebben gevonden komen derhalve in
11
tijdelijk banen terecht en 7% gaat als zelfstandige aan de slag. Een op de tien vindt een oproep
of uitzendbaan (8%).
Tabel 5: Type contract na 1,5 jaar
Type contract indien werk
Vast contract (onbepaalde tijd)
Tijdelijke werk (contract voor bepaalde tijd)
Oproepkracht
Uitzendkracht
Freelance, zelfstandige, vrij beroep
N=
N=
9
30
2
2
3
46
%
20%
65%
4%
4%
7%
100%
Bron: Vragenlijst eerste vervolgmeting deelnemers, Tilburg University, 2019
Welbevinden, gezondheid, keuzevrijheid en zelfredzaamheid
In de vragenlijsten voor de deelnemers zijn veel vragen gesteld die beogen het experiment te
evalueren op de uitkomstmaten die niet direct gerelateerd zijn aan betaald werk. Dat zijn
vragen die te maken hebben met de gezondheid -en welzijnsbeleving van de deelnemer. Het
welbevinden van de deelnemer wordt gepeild aan de hand van vragen over de tevredenheid
met het leven (schaal van 0 tot 10), de mate waarin men het leven betekenisvol of zinvol acht
(schaal van 0 tot 10) en de mate waarin men zich gelukkig acht (twee vragen; een op een
schaal van 1 tot 5 en de andere op een schaal van 0 tot 10). Daarnaast zijn vragen gesteld
over de dingen die men belangrijk vindt in het leven en die men op de een of andere manier
niet kan doen omdat men daar de mogelijkheden niet voor heeft. Dat zijn 7 vragen gebaseerd
op Sen’s capability benadering die beogen inzicht te krijgen in de keuzevrijheid ofwel in de
mate waarin mensen de middelen hebben om de doelen die men stelt voor het eigen leven
en die men belangrijk vindt ook daadwerkelijk te realiseren. Ook wordt gevraagd of men
zichzelf zelfredzaam acht, dat is de mate waarin men denkt nu en in de toekomst betaald
werk te kunnen vinden dat aansluit bij de eigen kennis en vaardigheden. De een is van nature
wat optimistischer of pessimistischer en schat die kansen daardoor hoger of lager in ook al
zijn die opvattingen wellicht niet erg realistisch. Tot slot zijn ook vragen gesteld naar de eigen
perceptie van de mate waarin men zich opgenomen of welkom voelt in de samenleving, ofwel
de mate van acceptatie en sociale participatie. Aangezien slechts de helft van de deelnemers
de tweede vragenlijst heeft ingevuld hebben we een vergelijking gemaakt tussen de twee
groepen op de verschillende tijdsmomenten maar ook binnen de groep van mensen die aan
beide metingen hebben meegedaan.
12
Tabel 6: Profielen van deelnemers in eerste twee metingen (welbevinden, subjectieve
gezondheid, keuzevrijheid [capabilities], perceptie sociale participatie en
zelfredzaamheid*)
Vergelijking meting Welbevinde
0/1
n
Subj.
gezh.
%Slechte
gezondh.
Keuzevrijheid
(capabilities)
Perceptie
Soc. Part
Zelfredzaamh.
Nulmeting
5,51
3,99
48%
5,64
6,49
5,70
Eerste meting
6.11***
4,12
48%
5,80
6,38
5,92
Totaal
5,74
4,04
48%
5,70
6,45
5,79
N=
486
486
486
474
468
479
Nulmeting
5,57
3,90
52%
5,62
6,55
5,85
Eerste meting
6,16***
4,03
52%
5,86
6,30
5,93
Totaal
5,86
4,04
52%
5,74
6,43
5,89
N=
304
304
304
300
300
300
Deelname 2 metingen
Noot:*** p<0,01; ** p<0,05
*) - Welbevinden=gemiddelde van tevredenheid leven 0-10; betekenis leven 0-10; geluk 1-5 gehercodeerd
0-10
- Subjectieve gezondheid=gemiddelde van 1-5 score, gehercodeerd 0-10
- Slechte gezondheid (% van mensen met matige of slechte gezondheid)
- Capability score: 7 dingen kunnen doen die men belangrijk vindt in het leven 0-10
- Zelfredzaamheid=gemiddelde van betaald werk vinden als ik moeite doe; in de toekomst kan ik werk
vinden, goede indruk maken bij sollicitatie, kan baan vinden die bij me past
Bron: Vragenlijst nulmeting en eerste vervolgmeting deelnemers, Tilburg University, 2019
Zoals eerder gememoreerd worden alleen resultaten gegeven voor de groep van deelnemers
in totaliteit. De vergelijking tussen de twee metingen kan een vertekend beeld geven doordat
bijvoorbeeld degenen die zijn uitgestroomd (nog) geen tweede vragenlijst hebben ingevuld
en degenen die achterblijven daardoor een relatief kansarme groep is voor wat betreft de
kansen op de arbeidsmarkt. In tabel 6 worden op basis van deze niet-werk gerelateerde
uitkomsten de profielen van de deelnemers weergegeven?
Om te beoordelen of de verschillen tussen de deelnemers in de twee metingen betekenisvol
zijn hebben we een WSANOVA (“within subject” ANOVA) ofwel variantie analyse toegepast
op de verschilscores van de deelnemers tussen de twee tijdsmomenten. Over het algemeen
zien we in Tabel 5 dat de scores licht toenemen tussen beide meetmomenten met
uitzondering van de score op “perceptie sociale participatie” die nagenoeg hetzelfde is
gebleven. Afgezien van de scores op welbevinden die duidelijk significant zijn toegenomen
zijn de verschillen overigens niet significant. De tabel laat voorts lage scores zien voor ervaren
gezondheid. We hebben de scores in de vragenlijst die lopen van slecht (=1) tot uitstekend
(=5) omgezet naar een score op een schaal van 0 tot 10. Dan geven de deelnemers een laag
rapportcijfer van onder de vier. Dat is niet verbazingwekkend gezien het feit dat meer dan de
13
helft (bijna 60%) van de mensen in de bijstand fysieke of mentale gezondheidsproblemen
heeft.
Paragraaf 4
Eerste bevindingen van de procesevaluatie aan de hand van de drie focusgroep gesprekken
en de procesevaluatievragenlijsten
In deze paragraaf bespreken we de bevindingen van de procesevaluatie tot nu toe welke zoals
gezegd bestaat uit de focusgroep gesprekken en de analyse van de beide
procesevaluatievragenlijsten. Eerst geven we een beknopte samenvatting van de bevindingen
in de focusgroep gesprekken.
4.1 Focusgroep gesprekken
Het focusgroep gesprek is onderdeel van de procesevaluatie welke gericht is op het proces
van experimenteren met een andere benadering en uitvoering van de participatiewet (PW).
Hoe gaan de direct uitvoerenden (klantmanagers en projectleider(s)) maar ook de gemeente
als organisatie om met de implementatie en ontwikkeling van het experiment? Het proces
van experimenteren is een proces van verandering vooral ook in de benadering van de
deelnemer door de klantmanagers. In deze gesprekken wordt besproken wat de kansen en
eventuele belemmeringen zijn van de andere bejegening in de relatie met de deelnemer en
welke resultaten men verwacht en al dan niet bereikt. In het bijzonder wordt ingegaan op de
handelwijzen van de consulent in de verschillende interventies en in welk opzicht ze van
elkaar dienen te verschillen. De treatments zijn op papier gezet bij de start van het experiment
maar hoe wordt hier in de praktijk mee omgegaan? Betekent ‘eigen regie’ dat men de
deelnemer volledig moet loslaten of juist niet omdat het ‘leren van zelfredzaamheid’ meer
contacten met de deelnemer vraagt? Waarin verschilt de treatment van intensieve
begeleiding dan van die van eigen regie afgezien van het aantal contacten? De treatment van
vrijlating geeft een extra beloning op het verwerven van inkomsten uit arbeid maar is
overigens qua begeleiding vergelijkbaar met de begeleiding in de onderzoek -of
standaardgroep in Wageningen. Ten tweede wordt ingegaan op de casuïstiek van de
begeleiding waarbij specifieke problemen in de begeleiding zoals fraude, schulden en
ongemotiveerd of onaangepast gedrag aan de orde wordt gesteld om ervan te leren. Mede
daarvoor is door de onderzoekers ook een training aangeboden waarbij klantmanagers onder
begeleiding van een professionele coach leren hoe ze een vertrouwensrelatie met de
deelnemer kunnen opbouwen en hoe ze de zelfredzaamheid van deelnemers kunnen
bevorderen. Deze training heeft evenwel alleen aan het begin plaats gevonden om de
theoretische uitgangspunten en de methodiek te begrijpen en te duiden. Daarna is het team
zelf aan de slag gegaan in wekelijkse bijeenkomsten om de handelwijze in de verschillende
treatments en de casuïstiek door te spreken. Heeft dat gewerkt? Ook wordt ingegaan op de
context waarbinnen het VEX-experiment plaatsvindt, dat is de gemeentelijke organisatie, de
politiek, de media en alle betrokkenen daaromheen. De focusgroep gesprekken vormen
14
overigens onderdeel van een dagprogramma waarin de ins en outs van de procesevaluatie
zorgvuldig en uitvoerig wordt besproken. Het doel is hiervan te leren en de
gemeenschappelijke uitgangspunten en handelwijzen in de vier treatments met elkaar door
te spreken en waar nodig bij te sturen.
Het eerste focusgroep gesprek van Wageningen vond plaats op 23 januari 2018 en 9 maanden
later het tweede, op 17 september 2018. Het derde gesprek vond plaats op 21 maart 2019.
Op 23 januari werden de ervaringen in het eerste jaar besproken alsook de ervaren
problemen en knelpunten aan de hand van de casuïstiek en hoe en in welke mate deze al dan
niet konden worden opgelost. Op 21 maart werden de ervaringen van het laatste half jaar
besproken. Deze gesprekken vonden plaats op basis van een half-gestructureerde vragenlijst
die in een PowerPoint presentatie werd toegelicht door de onderzoekers. Per onderwerp
werden een aantal vragen gesteld die de input vormde voor het gesprek. Het proces van
experimenteren in de PW is in de vragenlijst onderverdeeld in 5 stappen. Bij elke stap hebben
de onderzoekers vragen geformuleerd die de leidraad vormden bij het gesprek. De volgende
onderwerpen zijn aan de orde gesteld:
Stap 1. De beleidsuitgangspunten en het doel van het experiment
Stap 2. Achterliggende theorie/filosofie en wetenschappelijke vragen
Stap 3. Van theorie naar RCT-design voor een niet-AMvB experiment
Stap 4. Van design naar implementatie: de drie treatment groepen; de relatie met de cliënt;
de eigen rol als coach etc.
Stap 5. Van implementatie naar uitkomsten: de lokale en politieke context, de
randvoorwaarden en de uitkomsten voor de cliënt.
Algemene ervaringen
Nagenoeg alle klantmanagers waren bij de drie gesprekken aanwezig. Klantmanagers zijn in
Wageningen in beginsel verantwoordelijk voor een treatment maar soms moet daarvan
worden afgeweken. Dat vindt men over het algemeen lastig. Men komt wekelijks bij elkaar
om over de invulling van de treatments te spreken en met elkaar af te stemmen. De
treatments zijn qua inhoud en aantal contacten bij de start van het experiment op papier
gezet. Men probeert zich daar zo goed mogelijk aan te houden maar in de praktijk wordt daar
soms van afgeweken in verband met de casuïstiek waardoor om uiteenlopende praktische
redenen anders wordt gehandeld. Zo vindt men bijvoorbeeld het aantal van 6 contacten bij
de intensieve begeleidingsgroep te weinig om goed contact met de deelnemer te kunnen
houden. De belangrijkste vraag die in de gesprekken aan de orde is gekomen is welke lessen
er zijn getrokken uit de praktijk van de begeleiding en wat is er geleerd van het proces van
experimenteren en de ‘nieuwe’ aanpak tot nu toe bij de klantmanagers?
De drie gesprekken verliepen in een prettige en geanimeerde sfeer. Er bestond duidelijk
behoefte om de ervaringen met de onderzoekers te delen en vragen te kunnen stellen aan de
15
onderzoekers. Men dacht ook duidelijk na over hoe de handelwijze van henzelf van invloed
kan zijn op de uitkomsten van het onderzoek. Men was zich zeer goed bewust van het gevaar
dat de treatments te veel op elkaar gaan lijken waardoor het onderzoek niet meer goed de
verschillen in beeld kan brengen. In alle drie gesprekken kwam de caseload ter sprake die
men te hoog vindt om de treatments goed te kunnen uitvoeren. Daardoor ontbreekt de tijd
om aandacht aan de deelnemers te geven die nodig is om hen goed van dienst te zijn. Men
zou ook graag meer ondersteuning zien vanuit de organisatie voor het experiment. Men stelt
vragen of de treatments zoals uitgevoerd nog wel stroken met de handelwijze zoals deze aan
het begin op papier is gesteld. Een andere vraag die naar voren kwam is ook of de treatments
bij iedereen zullen werken en hoe men moet handelen bij ongewenst gedrag, fraude,
gebrekkige motivatie of bij een persoonlijke problematiek. Hoe ga je als consulent om met
deze zaken of met persoonlijke problemen/verhalen van deelnemers. In het kort worden de
bevindingen van de gesprekken hieronder nog eens puntsgewijs weergegeven.
4.2
Bespreekpunten focusgroep gesprekken op 23 januari 2018, 17 september 2018 en
21 maart 2019
Uitgangspunten
• Opvallend is het enthousiasme bij en de steun die het experiment krijgt van de
klantmanagers wat betreft de uitgangspunten, de filosofie en de uitwerking en juist
ook vanwege de eerste ervaringen met de gesprekken met de cliënt. Men omarmde
met name de focus in het experiment op het loslaten van de verplichtingen en het zelf
in actie laten komen van de cliënt, de andere bejegening en de extra
vrijlatingsmogelijkheden om de cliënt te stimuleren aan het werk te gaan.
• Allerwegen wordt erkend dat het opbouwen van een vertrouwensrelatie met de cliënt
tijd vraagt door het grote wantrouwen van de cliënt naar de gemeente toe maar dat
het veel beter werkt in de begeleiding van de cliënt. De cliënten zijn in eerste instantie
achterdochtig en wantrouwend en zijn afwachtend. Later tonen ze zich dankbaar voor
de andere houding van de klantmanager. Men was wel bezorgd over de werkdruk en
caseload die nauwelijks minder is dan in de standaardbegeleiding waardoor er geen
tijd is voor extra begeleiding en contact.
• De klantmanagers vinden de manier van begeleiding beter omdat de cliënt met zijn of
haar vragen en wensen en problemen centraal staat. Er ontstaat een
vertrouwensband die kan helpen effectiever te begeleiden. Sommige klantmanagers
vragen zich wel af of de extra tijd die de begeleiding vraagt zich altijd uitbetaalt in
effectiviteit. Men wijst op de grote verschillen tussen de verschillende groepen van
cliënten (bijvoorbeeld tussen ouderen en jongeren en tussen migranten en
autochtonen).
Interventies/treatments
• Bij de klantmanagers leven veel vragen bij het onderscheidend vermogen van de
treatments vooral tussen zelf in actie en extra begeleiding. Het idee van mensen leren
zelfredzaam te zijn wordt omarmd maar men vraagt zich af wat dat betekent in de
16
•
•
praktijk wanneer de cliënt vraagt om extra begeleiding en tijd in de vorm van
contacten. Er bestaat behoefte aan overleg over ‘moeilijke’ cases.
Nochtans hebben de klantmanagers die betrokken zijn bij de ‘eigen regie’ treatment
soms problemen om de grens te bepalen tussen ‘leren zelfredzaam te worden’
hetgeen aan het begin meer begeleidingstijd vraagt en ‘afstand nemen’ of zo veel
mogelijk loslaten en het aan de cliënt overlaten om actie te nemen (‘zelf aan het
stuur’). Het loslaten vraagt ook veel van de klantmanager. Anderzijds is het leren van
de cliënt de ‘eigen regie’ te pakken wellicht wel de beste manier om hen te helpen.
Men vraagt zich af of de aanpak van het experiment bij iedere cliënt zal werken
aangezien mensen sterk verschillen en dus verschillende soorten interventies nodig
hebben. Veel cliënten in de bijstand hebben te maken met ernstige beperkingen in de
fysieke en/of mentale sfeer. Daardoor krijgt de treatment van ‘eigen regie’ een andere
betekenis dan bij mensen die geen beperkingen ervaren. Hoewel het experiment
mensen met ernstige fysieke of mentale beperkingen uitsluit is dit soms lastig te
bepalen, waar ligt de grens. Afgezien daarvan zijn er andere groepen die niet zijn
uitgesloten van deelname maar een soortgelijke problematiek kennen. Wageningen
heeft ervoor gekozen zo min mogelijk mensen uit te sluiten dus ook statushouders
niet, zelfs niet als ze de taal maar matig machtig zijn. De klantmanagers werken met
tolken in dat geval om de cliënt uit te leggen wat de bedoeling is.
Uitvoering/implementatie
• De klantmanagers van Wageningen overleggen regelmatig met elkaar om van elkaar
te leren en een soort gemeenschappelijk gedragskader te ontwikkelen. Er bestaat
behoefte aan aanvullende training omdat men het toepassen van de filosofie in de
praktijk lastig vindt. Men vraagt zich af of het experiment veel verandert omdat
Wageningen al lang een gemeente is met wethouders die een sterk sociaal gezicht
laten zien. Er was daardoor in de standaardbegeleiding al veel in maatwerk voorzien.
Dit zou er volgens de klantmanagers toe kunnen leiden dat er niet veel verschil wordt
gevonden.
• In relatie tot de training wordt opgemerkt dat deze specifieker zou kunnen worden
toegespitst op de afzonderlijke treatments in plaats van op de theorie en methodiek
van zelfredzaamheid in het algemeen. Daar wordt meer aandacht voor gevraagd om
meer inzicht te krijgen in de verschillen tussen de interventies.
• Een derde aspect dat in dit verband werd genoemd is de invloed van verschillen tussen
de deelnemers maar ook tussen klantmanagers zelf; de een begeleidt nu eenmaal
anders dan de andere. Opgemerkt wordt dat de invloed van de klantmanager wordt
gemeten middels de procesevaluatievragenlijsten. In principe zouden de
klantmanagers ook willekeurig moeten zijn toebedeeld aan de interventies maar in de
praktijk is rekening gehouden met de wensen, motivatie en capaciteiten en
persoonlijkheden van de consulent.
• Het gevoel bij klantmanagers bestaat dat men ‘al doende leert’ en beter snapt wat de
bedoeling is en wat dat in de begeleiding betekent en vraagt. Het wekelijkse overleg
biedt de mogelijkheid ervaren knelpunten te bespreken en een gezamenlijke aanpak
17
•
te vinden. Het schriftelijk vastleggen van de inhoud van de treatments heeft ertoe
bijgedragen dat men bewust wordt van de grenzen van de verschillende treatments
en dat men dus weet wat wel en niet werkt. Het vraagt wel voortdurend afstemming
en aanpassing hetgeen de betrokkenen kenschetsen als een leerproces voor henzelf.
Wat de uitvoering binnen de organisatie betreft wordt opgemerkt dat de organisatie
moest wennen aan het experiment. Het is een leerproces voor henzelf maar ook voor
de organisatie die moet leren en nog moet wennen aan het onderliggende
gedachtegoed en de implementatie daarvan in de praktijk.
Focusgroep gesprek op 17 september 2018
In het tweede gesprek komen de meeste punten uit het eerste gesprek weer terug zij het dat
men meer behoefte had aan het bespreken van de casuïstiek omdat men in de uitvoering aanliep
tegen vragen waar men graag nader over van gedachten wilde wisselen. Het gesprek was ook
bedoeld om lessen te trekken voor het tweede jaar van het experiment en dus te leren van de
ervaringen in het eerste jaar. Puntsgewijs gaat het om de volgende aspecten:
Uitgangspunten en bejegening
• De klantmanagers ervaren dat de andere bejegening positieve uitkomsten heeft op de
beleving door de cliënt, en dat het zijn of haar welbevinden en de vertrouwensrelatie
met de cliënt ten goede komt. De klantmanagers ervaren dat aandacht geven en
vertrouwen opbouwen tijd vraagt waardoor er meer contact nodig is met de cliënt
ook in de eigen regie groep. Soms geven deelnemers in de eigen regie groep echter
aan dat eigen regie in hun ogen betekent dat er juist minder contact nodig is omdat
ze het zelf moeten doen.
• Men weet in bepaalde casussen niet goed hoe te handelen omdat een duidelijk
handelingskader ontbreekt. Men vaart op het eigen gevoel maar soms ontbreekt
inzicht in de achterliggende factoren die het gedrag van de cliënt kunnen verklaren.
Vooral wanneer de cliënt zich weinig constructief opstelt of zelfs obstructie pleegt
vraagt men zich af hoe te handelen. Wanneer is het gerechtvaardigd om de cliënt te
verwijderen uit het experiment of de klassieke “stok” van maatregelen en sancties te
gebruiken terwijl het experiment uitgaat van vertrouwen en het loslaten van
verplichtingen en dus minder toepassen van maatregelen. Dat speelt in elke
treatment maar vooral bij de eigen regiegroep kwam die vraag naar voren.
Interventies/treatments
• In de praktijk is het soms lastig om de treatment zuiver toe te passen omdat acties van
de klantmanager om bijvoorbeeld vacatures open te stellen niet beperkt zijn tot
bepaalde treatments terwijl eigen regie ervan uitgaat dat men zelf in actie komt. Ook
komt het incidenteel voor dat cliënten werk weigeren of niet meewerkt aan
proefplaatsingen en duidelijk is dat de cliënt niet echt wil meewerken aan de
treatment of dat zelfs sprake is van fraude. De normale reflex zou zijn een maatregel
op te leggen maar dat is in het experiment niet de intentie. Wanneer is met andere
woorden de grens bereikt en hoe ga je daarmee om in de praktijk vormt een belangrijk
dilemma in de praktijk?
18
• Ook de juiste dosering van het aantal contacten met de cliënt vooral in de eigen
regiegroep werd als problematisch ervaren. Als het doel is cliënten te leren
zelfredzaam te zijn of te worden kan dat betekenen dat in het begin veel contacten
nodig zijn enerzijds om vertrouwen te kweken anderzijds om duidelijk te maken dat
de klant zelf de eigen regie moet oppakken en niet niets kan doen en achterover kan
leunen. In de intensieve treatment groep is er veel contact met de cliënt en kan
gemakkelijker een vertrouwensrelatie wordt gekweekt waardoor ook sneller duidelijk
is of men echt gemotiveerd is of de kantjes ervan afloopt.
Uitvoering/implementatie
• Opnieuw wordt verwezen naar de grote verschillen tussen de deelnemers en hoe
daarmee om te gaan. Eigen regie lijkt voor bijvoorbeeld de groep van migranten per
definitie niet goed te werken. De multi-problematiek waar deze mensen veelal mee
te maken hebben vraagt eigenlijk om intensieve integrale begeleiding. Daarnaast is
het cultuurverschil erg groot hetgeen ook de treatment van intensieve begeleiding
bemoeilijkt. Het uitgangspunt van de begeleiding is dat gezamenlijk een plan wordt
gemaakt maar dat is voor deze doelgroep onhaalbaar.
• Lang is gesproken over de voorwaarden binnen de organisatie om het experiment
goed uit te voeren. Er verandert veel in het werk, er worden veel ambities vanuit de
organisatie geformuleerd zoals het werken in multidisciplinaire clusters hetgeen veel
aandacht opeist van de klantmanagers waardoor ze minder tijd hebben voor de
deelnemers in het vertrouwensexperiment. De ondersteuning vanuit de organisatie is
volgens de klantmanagers nog niet optimaal. Ook de organisatie maakt een leerproces
door.
Focusgroep gesprek op 21 maart 2018
In het focusgroep gesprek van 21 maart 2019 komen alle vorige genoemde punten weer
terug. Men vindt het belangrijk om de dilemma’s in de praktijk met de onderzoekers te delen.
In dit gesprek lag de nadruk enerzijds op de ervaringen in het afgelopen half jaar maar vooral
ook op de toekomst nadat het experiment is afgelopen en de regelgeving al dan niet wordt
aangepast. Gesproken is ook over de overgangsperiode waarin het experiment afloopt (per 1
oktober 2019) maar nog geen besluiten zijn genomen door het Kabinet over de consequenties
van het experiment voor de Participatiewet. Aan het Kabinet is gevraagd om uitstel te
verlenen tot 1 januari 2020 om te voorkomen dat deelnemers vanwege de beëindiging van
het experiment niet meer wensen deel te nemen aan het onderzoek of hun gedrag op de
arbeidsmarkt veranderen omdat men geconfronteerd wordt met de gevolgen van de
beëindiging van het experiment. Dat zou de effectmeting kunnen beÏnvloeden. Daarnaast is
gesproken over de lessen die zijn getrokken uit de ervaringen met de andere aanpak in het
experiment. Puntsgewijs en in beknopte zin kwamen de volgende punten aan de orde:
19
Uitgangspunten
• De uitgangspunten van het experiment om uit te gaan van vertrouwen en aandacht,
maatwerk en integraal werken worden door de klantmanagers gedeeld en
ondersteund. Vanuit de historie van Wageningen is er wat maatwerk betreft niet veel
veranderd. Weliswaar was er wel een stevig en strikt beleid ten aanzien van
handhaving maar het uitgangspunt was wel maatwerk te leveren. In de ogen van de
klantmanagers is er wat dat betreft met het experiment niet zo veel veranderd. Het
experiment ondersteunt de oude filosofie van maatwerk en gaat een stapje verder
wat betreft zelfredzaamheid.
• De meerwaarde van vertrouwen en aandacht geven voor het begeleiden van mensen
wordt door veel klantmanagers erkend. Men heeft wel moeite met het idee van
“loslaten” gezien de ervaringen met sommige niet gemotiveerde deelnemers in de
eigen regie groep. Men hecht eraan om in voorkomende gevallen gebruik te kunnen
blijven maken van de toepassing van maatregelen wanneer het gedrag van de cliënt
daar aanleiding toe geeft.
• Het experiment werd als nuttig ervaren omdat het handvatten geeft om als team een
meer methodische aanpak van begeleiding tot stand te brengen. Het doelgericht
begeleiden van mensen naar zelfredzaamheid werd als methodiek als zinvol ervaren.
Klantmanagers vinden het dan wel belangrijk dat de organisatie hen daarin steunt en
ruimte geeft om de nieuwe aanpak ook daadwerkelijk te realiseren. Dat betekent dat
meer tijd en aandacht nodig is en dus de caseload lager.
• In het algemeen vindt men het willekeurig toewijzen van deelnemers aan de
treatmentgroepen in de praktijk lastig. Men begrijpt dat dit voor het onderzoek nodig
is maar men ervaart een rolconflict aangezien men van mening is dat een treatment
moet passen bij de persoon voor wie deze bestemd is. Na het experiment zouden de
verschillende interventies gericht ingezet kunnen worden afhankelijk van de situatie
van de cliënt.
Interventies/treatments
• De drie treatments verschillen in de mate waarin de klantmanagers hier heil in zien.
Men ziet niet veel nut in het volledig loslaten van de deelnemer in eigen regie. Juist
door frequent contact ontstaat er een band die nodig is om vertrouwen tot stand te
brengen. Pas dan kan een appel worden gedaan op de zelfredzaamheid van een
persoon.
• Voor veel deelnemers is deeltijdwerk het maximaal haalbare. De ruimere vrijlating kan
ertoe bijdragen dat deeltijdwerken aantrekkelijker wordt. Deeltijdwerk mag natuurlijk
niet ertoe leiden dat voltijdswerk wordt verdrongen. Overigens wordt in deze groep
voor het overige de reguliere dienstverlening aangeboden. Voor veel deelnemers zal
de baan tevens een flexbaan zijn (oproep, tijdlelijk, uitzend).
• Men is het meest enthousiast over de intensieve begeleidingsgroep in het experiment
omdat deze de mogelijkheid geeft om meer tijd en contact te besteden aan de
20
begeleiding van de cliënt. Indien tevens maatwerk kan worden geboden is de
verwachting dat dit de cliënt ten goede kan komen en bijdraagt aan het succes van
reïntegratie.
Uitvoering/implementatie
• De uitvoering heeft voor de andere manier van werken behoefte aan begeleiding en
training waarin klantmanagers bijstandsgerechtigden leren zelfredzaam te zijn. Een
systematische begeleiding en training van de klantmanagers kan in het experiment
leiden tot een meer gestructureerde ofwel methodische manier van werken.
• De implementatie van de uitgangspunten van het experiment zou zo snel mogelijk
moeten plaatsvinden. Indien deelnemers weer terugvallen in het oude regime na
deelname aan het experiment wordt het vertrouwen aangetast. Een overgangsregime
kan hierin soelaas bieden.
• Klantmanagers verwachten positieve effecten van het experiment mits de organisatie
de uitvoering en implementatie ondersteunt door de randvoorwaarden te scheppen
voor succesvolle invoering van de nieuwe aanpak.
Kortom, de ervaringen van de klantmanagers zijn in de eerste 18 maanden van het
experiment positief ten aanzien van de filosofie en inhoud van het experiment. Men verwacht
dat dit kan bijdragen aan een meer methodische en professionelere manier van begeleiding.
Het vraagt echter veel van de klantmanagers maar ook van de organisatie in de sfeer van
randvoorwaarden.
Paragraaf 5
Analyse van de procesevaluatievragenlijsten
In de beide vragenlijsten zijn vragen gesteld over de wijze van begeleiding van de deelnemers,
zoals de doelen die zijn ingezet in overleg met de deelnemer, de activiteiten die zijn
ondernomen en de trajecten die zijn aangevraagd, de motivatie van de deelnemer voor de
begeleiding door de klantmanagers, de meer of minder realistische inschatting volgens de
consulent van zijn of haar kansen op de arbeidsmarkt voor een betaalde baan en de
leereffecten bij de consulent en de deelnemer. Op basis van deze informatie hebben we voor
de analyse van de gegevens van 610 vragenlijsten (359 in de nulmeting en 251 in de
vervolgmeting) de volgende vragen geformuleerd als uitgangspunt voor de analyse. In tabel
7 worden de vragen weergegeven die op basis van de vragenlijst beantwoord zouden kunnen
worden.
21
Tabel 7. Vragen die op basis van de informatie in de PCEV alsook de deelnemer
vragenlijsten zouden kunnen worden beantwoord.
1. Doelen en activiteiten:
a. In hoeverre zijn doelen gesteld?
b. Welke doelen zijn gesteld voor welke treatment?
c. Zijn doelen bijgesteld en waarom?
d. Hoogst bereikbare doel in welke mate gerealiseerd?
e. Welke activiteiten ontplooid
f. Hebben activiteiten bijgedragen aan stijging op participatieladder?
g. Kans op bereiken doel na afloop experiment toe -of afgenomen?
2. Motivatie deelnemer
a. Is de deelnemer gemotiveerd voor treatment volgens coach?
b. Is motivatie toe- of afgenomen tijdens begeleiding?
c. Heeft deelnemer realistische kijk op arbeidsmarkt?
d. Is realisme bij deelnemer toe- of afgenomen?
e. Is oordeel over zelfredzaamheid/eigen regie capaciteiten deelnemer
veranderd bijgesteld?
f. In welke mate heeft deelnemer geleerd van begeleiding (leereffect)?
3. Effecten treatment op uitkomstmaten: wat werkt beter bij wie?
a. Werkt de treatment voor deze deelnemer volgens de coach?
b. Welke zachte en harde uitkomsten worden verwacht en/of zijn gerealiseerd
(zelfredzaamheid etc.)?
c. In welke activiteiten/type banen (beroepen) komen de deelnemers terecht?
d. Verschuivingen op participatieladder volgens coach?
e. Leereffecten bij consulent/coach?
De belangrijkste vragen worden in deze rapportage besproken. De nadruk ligt hier op de
vragen over de doelen en activiteiten die zijn ondernomen en de mate waarin deze naar de
visie van de klantmanagers succesvol worden geacht. Tevens rapporteren we over de ‘sociale
stijging’ die deelnemers volgens de klantmanagers op basis van de scores op de participatie of tredeladder realiseren. Ook hiervoor geldt dat we met name de beschrijvende vragen
bespreken aangezien de evaluatieve vragen waarbij het effect van de andere aanpak aan de
orde komt thans nog niet opportuun zijn in verband met de mogelijke uitstralingseffecten op
het gedrag van de klantmanagers en de deelnemers waardoor een zuivere meting van de
effecten wordt bemoeilijkt.
Doelen en activiteiten
In tabel 8 worden de doelen weergegeven die de consulent in overleg met de deelnemers aan
het begin van het experiment heeft opgesteld. Per deelnemer konden er meerdere doelen
gesteld worden. Opvallend is dat het grootste aantal doelen dat door de klantmanagers wordt
genoemd niet-werk gerelateerde doelen zijn (40%) en pas op de tweede plaats doelen die
22
direct op werk gericht zijn (29%). Dat heeft vermoedelijk te maken met de grote afstand tot
de arbeidsmarkt die vele deelnemers hebben waardoor werkdoelen pas later bereikbaar
worden geacht. Wat de werkdoelen betreft, blijken deeltijdbanen bijna net zo vaak als doel
te zijn gesteld als voltijdse betaalde banen. Daarbij is opvallend dat voor iets meer dan een
vijfde van het totaal aantal gestelde doelen, de doelen bestaan uit tussenstations naar werk
en dat slechts 8% van het totaal aantal doelen een doel betreft richting sociale participatie
(waarvan zo’n 48% richting vrijwilligerswerk).
Tabel 8. Doelen coaching deelnemers nulmeting experiment Wageningen
In %
subtotaal In % totaal
Doelen werk
N=
doelen aantal doelen
betaalde voltijd baan
87
28.6
8.3
betaalde deeltijd baan
107
35.2
10.3
werkstage/proefplaatsing
66
21.7
6.3
beschut werk
3
1
0.3
loonwaarde/baanafspraak
10
3.3
1
ondernemerschap
31
10.2
3
100
Subtotaal
304
29.2
Doelen voorbereiding voor werk (tussenstations)
cursus/opleiding
57
23.9
5.5
leerwerkplaats
38
16
3.6
Re-integratietraject
63
26.5
6
inburgeringstraject
80
33.6
7.7
100
Subtotaal
238
22.8
Doelen sociale participatie
Vrijwilligerswerk
41
47.7
3.9
Sociale contacten
45
52.3
4.3
100
Subtotaal
86
8.3
Doelen overige uitkomstmaten
14.7
zelf graag doen
61
5.9
voor zichzelf zorgen
38
9.2
3.6
6.3
rondkomen
26
2.5
gezondheid
75
18.1
7.2
12.3
zelfvertrouwen
51
4.9
zelfredzaamheid
81
19.6
7.8
2.7
zelfstandig wonen
11
1.1
andere doelen
71
17.1
6.8
100
Subtotaal
414
39.7
100
N totaal
1042
100
Bron: Vragenlijsten procesevaluatie Vertrouwensexperiment Wageningen, Tilburg University, 2019.
Wat de overige doelen (niet-werk gerelateerd) betreft, zien we vooral dat het grootste deel
van deze doelen gaan over zelfredzaamheid (20%) en gezondheid (18%). Dat zal deels te
23
maken hebben met de uitgangspunten van het experiment waarin zelfredzaamheid als een
belangrijk doel geldt alsook met de aard van de aangeboden training van de klantmanagers
waarin het model van zelfredzaamheid als uitgangspunt gold. Kijken we nu naar hoe de
situatie is 1,5 jaar na de start, dan laat Tabel 8.2 zien dat voor de klantmanagers die hun
doelen hebben bijgesteld (in 43% van de gevallen) in deze 18 maanden het beeld ietwat
veranderd is. Zo is er relatief vaker het doel richting werk gesteld (40%) en iets vaker een doel
richting sociale participatie (16%). Blijkbaar is voor een gedeelte van de deelnemers het doel
dus naar boven bijgesteld, omdat zij dichterbij de arbeidsmarkt zijn komen te staan
gedurende dit jaar. Deze twee toenames zijn ten koste gegaan van de doelen richting overige
uitkomsten. De vraagstelling is licht veranderd, waardoor de consulent in het geval van
bijstelling van het hoogst bereikbare doel uit de nulmeting, slechts 1 nieuw hoogst bereikbaar
doel konden aangeven.
Tabel 8.2. Hoogst behaalbare doel coaching deelnemers eerste vervolgmeting experiment
Wageningen (alleen deelnemers waarvoor doelen zijn bijgesteld: 43%))
In %
In %
totaal
subtotaal aantal
Doelen werk
N=
doelen doelen
betaalde voltijd baan
25
47.2
18.8
betaalde deeltijd baan
28
52.8
21.1
Subtotaal
100
53
39.9
Doelen voorbereiding voor werk (tussenstations)
cursus/opleiding
9
33.3
6.8
leerwerkplek
7
25.9
5.3
Re-integratietraject
11
40.7
8.3
Subtotaal
27
100
20.4
Doelen sociale participatie
sociale activering
13
61.9
9.8
vrijwilligerswerk
8
38.1
6
Subtotaal
100
21
15.8
Doelen overige uitkomsten
doorverwijzen psychosociale
8
25
6
hulpverlening
doorverwijzen andere ondersteuning
1
3.1
0.8
gemeente
doorverwijzing andere instellingen
1
3.1
0.8
andere doelen
22
68.8
16.5
100
Subtotaal
32
24.1
100
N totaal
133
100
Bron: Vragenlijst vervolgmeting procesevaluatie Vertrouwensexperiment Wageningen, Tilburg University,
2019.
24
In de tabellen 9.1 en 9.2 wordt de informatie voor elk van de vier groepen van doelen
weergegeven. Uit de vergelijking tussen beide metingen blijkt dat er slechts kleine
verschuivingen zijn in het type doelen dat gesteld wordt. Zo zien we een toename van doelen
richting werk en sociale participatie en een kleine afname van doelen ter voorbereiding op
werk en overige doelen. Een voorlopige conclusie kan zijn dat in de ogen van de
klantmanagers kennelijk de afstand tot de arbeidsmarkt kleiner is geworden.
Tabel 9.1 Typen doelen nulmeting
in % totaal
N=
In % deelnemers doelen
Doel werk
211
58.8
31.8
Doel voorbereiding werk
162
45.1
24.4
Doel sociale participatie
77
21.4
11.6
Doel overig
213
59.3
32.1
N=
663
359
100
Bron: Vragenlijst nulmeting procesevaluatie Vertrouwensexperiment Wageningen, Tilburg
University, 2019
Tabel 9.2. Typen doelen eerste vervolgmeting (indien doel aangepast)
In %
in % totaal
N=
deelnemers doelen
Doel voltijd/deeltijd
53
39,8
39,8
Doel voorbereiding werk
27
20,3
20,3
Doel sociale participatie
21
15,8
15,8
Doel overig
32
24,1
24,1
N=
133
133
100
Bron: Vragenlijst vervolgmeting procesevaluatie Vertrouwensexperiment Wageningen, Tilburg University,
2019.
In de volgende grafiek wordt weergegeven hoe lang het volgens de klantmanager duurt dat
het gestelde doel of de doelen ook daadwerkelijk worden gerealiseerd afhankelijk van welk
type doel het betreft. Dit geeft de antwoorden weer bij de start van het experiment. De
verwachting bij de nulmeting is dat na 12 maanden de voorbereidende werkdoelen al behaald
zijn, terwijl de doelen richting werk en vrijwilligerswerk volgens de klantmanagers langere tijd
vragen om behaald te worden. De verwachting is dat na 24 maanden alle type doelen
gerealiseerd zijn.
Opvallend is dat het rapportcijfer dat klantmanagers na 1,5 jaar geven aan de mate
waarin het doel of de doelen worden gehaald betrekkelijk laag is; gemiddeld een 5,5.
25
Fig. 1. Verwachting van consulent in nulmeting dat deelnemer
met bepaald doel dat na x maanden heeft bereikt
Na 6 maanden
Na 12 maanden
Na 18 maanden
Na 24 maanden
100
80
60
40
20
0
doel werk
doel vrijw. werk
doel voorber. werk (lwpl, cursus, etc.)
Bron: Vragenlijst nulmeting procesevaluatie Vertrouwensexperiment Wageningen, Tilburg University,
2019.
De bijstelling van het hoogst bereikbaar doel is in de eerste 18 maanden van het experiment,
zo laat tabel 10 wel zien, heel duidelijk gerelateerd aan de inschatting van de mate waarin het
doel is bereikt. Is die inschatting laag dan kiest men vervolgens wellicht een ander minder
ambitieus doel uit.
Tabel 10: De mate waarin doel is bereikt en wel/niet bijstelling van het doel voor
Wageningen, resultaten eerste vervolgmeting
mate doel
bereikt (gem
%
opschaal 0-10)
N=
Totaal
ja
4.7
108
43.2
nee
6.3
142
56.8
Totaal
5.5
250
100
Bron: Vragenlijst vervolgmeting procesevaluatie Vertrouwensexperiment Wageningen, Tilburg University,
2019.
Gerealiseerde activiteiten
In tabel 11.1 worden de in de begeleiding door de klantmanagers voorgenomen (m0) en
daadwerkelijk gerealiseerde (m1) activiteiten weergegeven. Daarbij gaat het om 459
ingevulde vragenlijsten die in totaal in beide metingen zijn ingevuld (dus ongeveer 230 per
meting).
26
Tabel 11: Voorgenomen activiteiten in nulmeting (m0) en de mate waarin ze volgens de
klantmanagers zijn gerealiseerd in de vervolgmeting (m1) (voor 459 ingevulde vragenlijsten
in beide metingen)
N (m0)
actieve bemiddeling betaald werk
uitzendwerk of deeltijdwerk
werkstage of proefplaatsing
opleidingsplaats
leerwerkplaats
cursus of opleiding
maatschappelijk nuttig werk
psychosociale hulpverlening
leren eigen regie te voeren
intensieve begeleiding cliënt
hulp bieden afgestemd op
wensen cliënt
standaard aanbod van trajecten
en instrumenten
activering door externe
organisatie
Overig
Totaal*)
% in
totaal
(m0)
N (m1)
% in
gerealiseerd
totaal
in m1 in %
(m1)
m0
7.8
97.4
6.5
140.9
4.6
57.9
0.6
37.5
3.4
88.9
6.1
80.6
5.3
53.2
6.1
103.6
6.5
182.4
11
325
38
22
38
8
18
36
47
28
17
16
9
5.2
9
1.9
4.2
8.5
11.1
6.6
4
3.8
37
31
22
3
16
29
25
29
31
52
60
14.2
82
17.3
136.7
13
3.1
52
11
400
22
61
424
5.2
14.4
100
15
50
474
3.2
10.5
100
68.2
82
111.8
*) Doordat meerdere antwoorden mogelijk zijn is het aantal activiteiten groter dan het aantal deelnemers
in elk van beide metingen waarvoor de klantmanagers de vragenlijst hebben ingevuld (n=230)
Bron: Vragenlijsten nulmeting en vervolgmeting procesevaluatie Vertrouwensexperiment Wageningen,
Tilburg University, 2019.
Gemiddeld is meer dan 100% (112%) van de voorgenomen activiteiten in de eerste meting
volgens de klantmanagers ook daadwerkelijk, dus na 1,5 jaar, gerealiseerd. Uitschieters naar
boven wat betreft gerealiseerde activiteiten zijn ‘uitzendwerk of deeltijdwerk’, ‘psychosociale
hulpverlening’, ‘leren eigen regie te voeren’ ‘intensieve begeleiding cliënt’, ‘hulp bieden
afgestemd op wensen cliënt’ en ‘standaard aanbod van trajecten en instrumenten’. Al deze
activiteiten werden vaker gerealiseerd dan dat ze zijn voorgenomen. De actieve begeleiding
en hulp afstemmen op de wensen van de cliënt zijn tevens de doelen die expliciet met het
experiment worden beoogd. Welke activiteiten daaronder vallen is niet bevraagd. Het lijkt
erop dat de extra tijd die wordt besteed aan het voeren van gesprekken met de deelnemers
hieronder worden verantwoord door de consulent. Tevens laat de tabel zien dat
klantmanagers vier keer zoveel trajecten dan het voorgenomen aantal uit het
standaardpakket ook daadwerkelijk hebben gerealiseerd. Het aantal zelf neemt overigens
een bescheiden deel in van het totaal (11%). Ook wordt er bijna 100% van de voorgenomen
27
activiteiten in de bemiddeling naar betaald werk gerealiseerd en voor uitzendwerk of
parttime werk zelfs 140%. Activiteiten die juist relatief minder vaak gerealiseerd zijn, zijn:
‘werkstage of proefplaatsing’, ‘opleidingsplaats’ en ‘maatschappelijk nuttig werk’.
Perceptie motivatie deelnemer door consulent
In tabel 12.1 geven we het gemiddelde rapportcijfer dat de klantmanagers geven aan de
motivatie van de deelnemer voor de eigen treatment en het in overleg vastgestelde hoogst
bereikbare doel in beide metingen.
Tabel 12.1: Gemiddeld rapportcijfer
hoogst bereikbare doel
Gem.
cijfer
(m0)
Eigen treatment
5.6
Hoogst bereikbare doel
5.4
Totaal
5.5
(0-10) motivatie deelnemer voor eigen treatment of
N (m0)
333
337
670
Gem
cijfer
(m1)
4.9**
5.6
5.3
N (m1)
232
237
469
Noot: ***p<0,01; **p<0,05 (WSANOVA); 1) Significantie is getest op de deelnemers waarvoor
informatie in beide metingen beschikbaar was (n=459).
Bron: Vragenlijst nulmeting en vervolgmeting procesevaluatie Vertrouwensexperiment
Wageningen, Tilburg University, 2019.
De cijfers laten een betekenisvolle afname zien voor de motivatie die de deelnemer volgens
de consulent heeft voor de eigen treatment. Daarnaast is er een stijging zichtbaar in de
ingeschatte motivatie voor het hoogst bereikbare doel, maar deze stijging is niet statistisch
significant. De motivatie wordt overigens op beide aspecten niet erg hoog ingeschat met een
gemiddeld rapportcijfer van een 5.5 in de nulmeting en een 5.3 in de vervolgmeting. De
afname van de motivatie voor de eigen treatment kan te maken hebben met de relatief hoge
uitstroom naar werk waardoor het relatieve aantal moeilijke gevallen in begeleiding bij de
klantmanagers toeneemt.
Tevens is aan de klantmanagers gevraagd een beoordeling te geven van de motivatie
van de deelnemer ten aanzien van een vijftal aspecten in de begeleiding: hoe realistisch de
eisen van de deelnemer zijn volgens de consulent, de mate waarin volgens de klantmanagers
de deelnemer in staat is ‘zelf een doel stellen’ of ‘het zelf in actie komen’, het verwachte
effect van de treatment gedurende het experiment en de mate waarin de deelnemer volgens
de consulent zelfredzaamheid toont. Die beoordeling is omgezet in een gemiddeld
rapportcijfer op een schaal van 0 tot 10. In Tabel 12.2 worden de resultaten weergegeven.
28
Tabel 12.2: Gemiddeld rapportcijfer (0-10) van de deelnemer toegekend door de consulent
aan vijf aspecten van de begeleiding
gem
gem
cijfer
cijfer
(m0)
N (m0)
(m1)
N(m1)
realistische eisen gestelde doelen
5.4
335
5.4
214
zelf doelstellingen formuleren
5
346
4.7
237
zelf in actie komen
3.9
317
4.2*** 236
effect treatment
4.7
355
4.3
236
zelfredzaamheid
4.7
355
4.7
228
Noot: ***p<0.01; **p<0.05 (WSANOVA); 1) Significantie is getest op de deelnemers waarvoor informatie in
beide metingen beschikbaar was (n=459).
Bron: Vragenlijst nulmeting en vervolgmeting procesevaluatie Vertrouwensexperiment Wageningen,
Tilburg University, 2019.
Tussen nulmeting en vervolgmeting is er slechts een betekenisvol verschil gevonden in de
gegeven rapportcijfers. Wat betreft ‘het zelf in actie komen’ door de deelnemer is het
rapportcijfer significant toegenomen, ondanks dat dit rapportcijfer in de vervolgmeting nog
maar uitkomt op een 4. Daarnaast zien we op twee aspecten een lichte daling, namelijk bij
‘zelf doelstellingen formuleren’ en ‘effect treatment’, echter deze blijken niet betekenisvol.
Opvallend is dat geen enkel rapportcijfer voldoende is. Het hebben van realistische eisen aan
de gestelde doelen scoort het hoogst, maar ook onvoldoende. Deze lage scores zeggen
wellicht iets over de motivatie van de deelnemers. Vooralsnog moeten we voorzichtig zijn
met het trekken van definitieve conclusies aangezien slechts een deel van de vragenlijsten is
ingevuld en er nog een derde meting volgt.
Participatieladder: sociale stijging
De vraag stelt zich in hoeverre de begeleiding door de klantmanagers ook daadwerkelijk leidt
tot een kleinere afstand tot de arbeidsmarkt voor de deelnemer; althans volgens diezelfde
klantmanagers die immers die begeleiding voor hun rekening nemen. Een belangrijke
doelstelling van het experiment voor de gemeenten is wat ‘sociale stijging’ wordt genoemd,
waarbij indien betaald werk niet haalbaar is andere vormen van activiteiten zoals
vrijwilligerswerk of maatschappelijk nuttig werk kunnen leiden tot verbetering van de
participatie. Dit vertaalt zich in de praktijk in een mogelijke en gewenste stijging op de
participatieladder die de afstand tot de arbeidsmarkt tracht te meten. In Tabel 13 hebben we
gekeken naar de scores van de deelnemers volgens de opgave van de klantmanagers
waarvoor in beide metingen vragenlijsten zijn ingevuld.
Mede door de gunstige arbeidsmarktsituatie is, zo leert Tabel 13, er sprake van een
significante stijging op de participatieladder van 2.7 naar 3.81. Het aantal deelnemers dat
1
Dit is onderzocht met behulp van WSANOVA waarbij de verandering in de participatieladder score van
de deelnemers tussen de nulmeting en de eerste meting is geanalyseerd. Deze bleek sterk significant te
zijn
29
betaald werk verricht is gestegen van 6 naar 24, dat is van 1.3% naar 10.8%. Voor 223
deelnemers waren we in staat ook de gemiddelde procentuele verandering in de score op de
participatieladder tussen beide metingen vast te stellen. Deze bedroeg 36% waarbij voor 26%
van de deelnemers de positie hetzelfde bleef of daalde (12%) maar voor 62% van de
deelnemers sprake was van een positieve stijging.
Tabel 13. Gepercipieerde verandering op participatieladder door de deelnemers volgens
klantmanagers in Wageningen (deelnemers die aan beide metingen hebben deelgenomen)
N (m0)
zeer grote
afstand
1
2
3
4
5
verricht betaald
werk 6
Totaal
gemiddelde
verandering in
%
% deelnemers
dat stijgt
N=
% in
totaal
(m0)
N (m1)
% in
totaal
(m1)
46
52
73
41
8
20.6
23.3
32.7
18.4
3.6
6
30
63
58
42
2.7
13.5
28.3
26
18.8
3
223
2.7
1.3
100
24
223
3.8***
10.8
100
+36%
62%
Noot: ***p<0,01; **p<0,05 (ANOVA)
Bron: Vragenlijst nulmeting en vervolgmeting procesevaluatie Vertrouwensexperiment Wageningen,
Tilburg University, 2019.
Leereffecten bij deelnemer en consulent
Gaandeweg het experiment worden leereffecten verwacht bij zowel de deelnemer als de
consulent. De deelnemer leert de eigen arbeidsmarktsituatie en mogelijkheden beter kennen
in het overleg met de consulent en de consulent leert op zijn of haar beurt beter in te schatten
wat de kansen en mogelijkheden van de deelnemer zijn en wat het effect van de begeleiding
is. De scores op een schaal van 1 tot 5 zijn vervolgens weer vertaald in een rapportcijfer tussen
0 en 10. In Tabel 14 worden de voorlopige resultaten weergegeven.
30
Tabel 14: Perceptie leereffecten volgens consulent bij deelnemer en eigen leereffect
bij consulent, gemiddelde rapportcijfers (0-10)
Nulmeting
Gem cijfer
Leereffect
deelnemer
Leereffect consulent
Totaal
N
Vervolgmeting
Gem cijfer
N
4,7
355
4,7
228
3,2
4
355
710
3,4
4
250
478
Noot: ***p<0.01; **p<0.05 (ANOVA); 1) Significantie is getest op de deelnemers waarvoor informatie in
beide metingen beschikbaar was (n=459).
Bron: Vragenlijst nulmeting en vervolgmeting procesevaluatie Vertrouwensexperiment Wageningen,
Tilburg University, 2019.
Als we kijken naar de scores op beide metingen, zien we dat er weinig verschil is; het
gemiddelde rapportcijfer voor beide leereffecten is nagenoeg gelijk gebleven. Opvallend is
dat de gemiddelde score voor het leereffect van de deelnemers hoger is, dan de gemiddelde
score van de consulent zelf. Daarnaast valt op dat beide scores onvoldoende zijn. Uit deze
voorlopige resultaten lijkt naar voren te komen dat de leereffecten voor zowel deelnemer als
de klantmanager zelf laag worden ingeschat en ook niet toenemen naarmate het experiment
vordert.
5.
Bevindingen en conclusies
Deze tweede tussentijdse rapportage geeft een eerste en voorlopig beeld van de bevindingen
van de procesevaluatie. Hieronder worden deze op een rij gezet en worden enkele eerste
conclusies getrokken.
5.1. Inhoud en opzet
Het experiment is in Wageningen sinds de start per 1 oktober 2017 bijna 1,5 jaar verder. De
werving is een succes want het streefaantal van 400 is nagenoeg gehaald (394 deelnemers na
slechts 16 afmeldingen) maar heeft meer tijd in beslag genomen dan verwacht. Een deel van
de deelnemers zal daardoor, tot 1 oktober 2019 wanneer het experiment afloopt, niet de
volledige duur van het experiment van 2 jaar hebben volgemaakt. Door de gunstige
arbeidsmarkt nam de uitstroom naar betaald werk sterk toe waardoor het aantal deelnemers
in begeleiding snel afnam van 394 (410 deelnemers minus 16 afmeldingen) naar 274 (inclusief
8 mensen die zijn her-ingestroomd) per 15 maart 2019. De gunstige arbeidsmarkt is plezierig
voor de deelnemers zelf, een flink groter deel vindt werk dan in de jaren daarvoor, maar
daardoor loopt het experiment dus sneller leeg dan verwacht. Het gevolg is dat de kansrijkste
deelnemers naar werk uitstromen en de klantmanagers te maken krijgen met deelnemers die
moeilijker aan de bak komen. Dat maakt de begeleiding c.q. coaching lastiger. Bovendien
31
beoogt het experiment dat voor deze deelnemers een alternatieve aanpak en bejegening
wordt ontwikkeld. Deze is anders maar wordt wel ervaren als vernieuwend en vormt als
zodanig een uitdaging voor de klantmanagers/coaches. Die uitdaging betreft zeker ook de
treatment van ‘eigen regie’ waarbij de klantmanagers een andere aanpak voorstaan en de
filosofie erop gericht is om mensen zelfredzaam te maken en de deelnemer te leren de eigen
verantwoordelijkheid te nemen en die ook waar te maken. De wereld om het experiment
heen verandert uiteraard. Dat maakt het onderzoek lastiger want voor het onderzoek moeten
de treatments zoveel mogelijk hetzelfde blijven. De verandering beïnvloedt immers de
reguliere treatment waardoor een zuivere vergelijking tussen de reguliere en alternatieve
treatments in het onderzoek wordt bemoeilijkt.
De focusgroep gesprekken hebben geleerd dat de ‘nieuwe’ aanpak een leerproces is voor de
klantmanagers/coaches en dat het veel van hen vraagt maar ook van de organisatie om hen
in hun nieuwe rol daarbij te ondersteunen. Binnen de organisatie vindt mede door het
experiment maar ook door ontwikkelingen in het denken over beleid een veranderingsproces
plaats. In de filosofie en uitgangspunten van het experiment wordt het gangbare
economische mensbeeld aangevuld met het sociale mensbeeld waardoor een nieuw
perspectief ontstaat op beleid en uitvoering waarin vertrouwen, maatwerk, zelfredzaamheid,
vraaggerichte begeleiding en integraliteit kernbegrippen zijn geworden. Het
veranderingsproces dat daardoor ontstaat leidt tot veranderingen in de uitvoering waardoor
het lastiger wordt een goed beeld te krijgen van de uitkomsten van het experiment in het
onderzoek. Daar komt bij dat publicatie van uitkomsten tijdens het experiment de uitkomsten
weer beïnvloedt waardoor een zuivere effectmeting wordt bemoeilijkt. In deze verslaglegging
worden daarom geen effecten besproken maar wordt het proces van experimenteren
gevolgd, wat het doet met de uitvoering en de deelnemers en hoe het bestand zich ontwikkelt
van deelnemers als gevolg van uitstroom uit de uitkering naar werk, studie of anderszins.
Centraal in het verslag staat de procesevaluatie waarin onderzocht is op welke wijze de
klantmanager of (werk)coach in interactie met de deelnemer inhoud en vorm heeft gegeven
aan de alternatieve bejegening gebaseerd op een intensieve vraaggerichte aanpak (intensieve
begeleiding en maatwerk), zelf aan het stuur (eigen regie), verdienen loont (extra vrijlating)
en vertrouwen.
Daartoe zijn de beide longitudinale metingen van de online deelnemers enquête (in Qualtrix)
geanalyseerd alsook de beide online metingen (in Qualtrix) van de procesevaluatie. Niet alle
vragenlijsten zijn al ingevuld maar voldoende om er lessen voor het vervolg van het
experiment uit te kunnen trekken. Er volgt voor het einde van het experiment nog een derde
meting. Op deze manier wordt inzicht verkregen in het proces van verandering in de
implementatie van de andere aanpak. Dat impliceert een leerproces zowel aan de kant van
de deelnemer, die moet leren zelfredzaam te zijn, als aan de kant van de consulent die op
basis van het opbouwen van een vertrouwensrelatie met de deelnemer, leert hoe deelnemers
zelfredzaam gedrag kunnen ontwikkelen en hoe zij hen daarbij kunnen ondersteunen.
32
Deelnemersvragenlijsten
In de vorige rapportage van 8 oktober 2018 is een profielbeschrijving opgenomen van de
deelnemers aan het experiment die in de bijstand zitten (Muffels & Vos, 2018). Daartoe is een
latente klassenanalyse uitgevoerd op de vragenlijstgegevens van de nulmeting. Deze liet zien
dat de bijstandspopulatie een heterogene groep is waartoe mensen behoren met ernstige
fysieke en mentale gezondheidsproblemen en mensen die morgen aan het werk kunnen en
daarvoor de juiste kwalificaties hebben. Verder viel op dat een flink deel van de deelnemers
in de bijstand het financieel moeilijk hebben, en naar eigen zeggen niet in staat zijn om drie
van de vijf meest noodzakelijke levensbehoeften te vervullen (45%). Ook het niveau van
vertrouwen, zelfredzaamheid en welbevinden is laag te noemen onder de verschillende
groepen vergeleken met de gehele bevolking. Met behulp van de vervolgmeting een jaar later
onder de deelnemers is meer inzicht verkregen in de ontwikkeling van deze
welzijnsindicatoren sinds de start van het experiment. Hoewel geen effecten worden
gerapporteerd is wel meer inzicht gegeven in de ontwikkeling over de tijd van deze
parameters. De voorlopige resultaten laten zien dat voor de groep van deelnemers in
totaliteit het niveau van welbevinden licht is toegenomen maar dat de ervaren
keuzemogelijkheden en subjectieve gezondheid redelijk stabiel zijn gebleven. Dat laat
onverlet dat in vergelijking met de reguliere aanpak de deelnemers profijt kunnen hebben
van de andere bejegening maar daarover wordt aan het einde van het experiment
gerapporteerd. De bevindingen laten een significant positief effect in de tijd zien in de mate
waarin mensen volgens de klantmanagers zelfredzaam gedrag laten zien en zelf in actie
komen. Of dat de verbeterde economische situatie weergeeft of een gevolg is van de andere
bejegening moet nog blijken.
Bijstand uitkeringsstatistiek (BUS)
Tevens was in de eerste tussenrapportage een analyse gemaakt van de verwachte
uitstroomkansen naar werk van de groep van deelnemers aan het experiment op basis van
de aangeleverde BUS gegevens door de gemeenten. De meeste deelnemers hadden toen nog
een uitkering. De theoretische uitstroomkansen bleken niet erg hoog toen, gemiddeld 11%,
dat is 5,5 % per jaar. Vervolgens is gekeken naar de feitelijke uitstroomkansen over een jaar.
Per 1 september 2018, dat was 11 maanden na de start per 1 oktober 2017, was 11% van de
deelnemers uitgestroomd naar werk. Dit was meer dan de 5,5% die gebruikelijk is per jaar.
Sinds de start zijn nu 13% van de deelnemers naar werk begeleid.
Procesevaluatie: sociale stijging
De gemeenten hanteren een participatieladder die de afstand tot de arbeidsmarkt weergeeft
van de deelnemer. De klantmanagers is gevraagd in de verschillende procesevaluatie
vragenlijsten aan te geven welke score de deelnemers volgens hen hebben en of deze in
vergelijking met de vorige keer is verbeterd. Onder andere doordat meer mensen werk
hebben gevonden is de score significant toegenomen. Niet minder dan 62% van de
deelnemers heeft een stijging doorgemaakt waartegenover 26% die op hetzelfde niveau
33
bleven en slechts 12% een daling. De gemiddelde stijging op de ladder bedroeg 36%. Dat is
een stijging van 1 tot 2 punten op de ladder die varieert tussen 1 en 6. Het aantal mensen dat
de hoogste trede wist te bereiken (werk vinden) is toegenomen maar ook aan de onderkant
van de participatieladder zien we dat deelnemers een stijging doormaken en stappen zetten
in de richting van sociale participatie.
Procesevaluatie vragenlijsten
Voorts zijn de doelen en activiteiten die de klantmanagers hebben ondernomen onderzocht
op basis van de beide vragenlijsten alsmede hun inschatting van het verloop in de motivatie
van de deelnemer. Naast werk-gerelateerde doelen worden vooral ook niet-werk
gerelateerde doelen vaak genoemd. In verband met de activiteiten die zijn ondernomen in de
begeleiding blijkt dat activiteiten die te maken hebben met de psychosociale problematiek
van de deelnemers of met zelfredzaamheid relatief vaak worden genoemd. De bemiddeling
naar betaald werk blijkt erg succesvol in het afgelopen jaar. Niet minder dan 113% van de
door de klantmanagers voorgenomen activiteiten gericht op betaald werk in de nulmeting
zijn mede door de gunstige economische situatie na 1,5 jaar zo blijkt uit de vervolgmeting
gerealiseerd. Men heeft dus meer activiteiten gerealiseerd dan voorgenomen. Ook de
activiteiten ten aanzien van opleiding zijn voor een substantieel deel bereikt. Hoewel veel
minder als activiteit gebruikt in de begeleiding geldt dat minder voor de werkstages,
proefplaatsingen, leerwerkplaatsen of opleidingsplaatsen.
Motivatie en leereffecten
In het onderzoek is ook gekeken naar de motivatieaspecten en de leereffecten bij de
deelnemer en de klantmanagers. Wat de motivatie van de deelnemers betreft wordt in
termen van rapportcijfers een voldoende gescoord. Wel signaleren de klantmanagers een
daling in de motivatie bij de deelnemer voor de eigen treatment. Dit kan te maken hebben
met het feit dat de mensen met de beste arbeidsmarktpapieren eerst uitstromen en
naarmate men langer in de treatment zit zonder succes het vertrouwen afneemt. Tevens is
de beoordeling van de consulent gevraagd over vijf andere aspecten in de begeleiding zoals
over het zelf doelen stellen, realistische eisen stellen, het verwacht effect van de treatment,
het zelf in actie komen en de zelfredzaamheid. Hoewel ook hier in termen van rapportcijfers
geen hoge scores volgen is volgens de klantmanagers op een van de vijf aspecten sprake van
een betekenisvolle toename; dat is het ‘zelf in actie komen’ door de deelnemer. Dat betekent
dat in de ogen van de klantmanagers de zelfredzaamheid van de deelnemer wat dit aspect
betreft is toegenomen.
Tot besluit
Een groot deel van de vragenlijsten is momenteel binnen maar niet allemaal en ook niet alle
informatie is geanalyseerd. Doordat tussentijdse effectrapportages een zuivere effectmeting
bemoeilijken wordt in dit rapport niet ingegaan op de vraag of de treatments het beoogde
effect hebben. Dat gebeurt aan het einde van het experiment. Niettemin bevat het rapport
naar onze visie relevante informatie over het proces van experimenteren vanuit het directe
34
contact van de deelnemer met de klantmanagers die de nieuwe experimentele benadering
moeten implementeren. Dat blijkt inderdaad een leerproces te zijn waarbij het adagium ‘al
doende leert men’ zeker opgeld doet. Het vraagt veel van de klantmanagers om te wennen
en te groeien in de nieuwe bejegening en aanpak. Professionele begeleiding, training en
teamwerk blijken van wezenlijk belang om het proces van experimenteren goed te laten
verlopen in de gesprekskamers waarin de begeleiding plaatsvindt. Maar het vraagt niet alleen
veel van hen. Het vraagt ook veel van de organisatie en het management die nog moet
wennen aan de nieuwe aanpak waarin vertrouwen uitgangspunt vormt. Kortom het
experiment stelt de gemeentelijke uitvoeringsorganisatie voor belangrijke uitdagingen.
Experimenteren vraagt veel van alle betrokkenen zo leert het onderzoek.
Referenties
Muffels, R. & J. Van der Klink (2017), Offerte Vertrouwensexperimenten Wageningen, Oss,
Renkum, Epe en Mierlo-Geldrop: Onderzoekdesign en kostenraming onderzoek, Tilburg
University, 10 mei 2017.
Muffels, R. & S. Vos (2018), Voortgangsrapport Vertrouwensexperiment Wageningen: No. 1,
8 april 2018, Tilburg University, p. 1-18.
Muffels, R. & S. Vos (2018), Voortgangsrapport Vertrouwensexperiment Wageningen: No. 2,
8 oktober 2018, Tilburg University, p. 1-29.
35