Pasen 2012
&
Pesach 5772
Allen, die hier tesamen zijn,
de levenden, de doden,
de handbreed, die ons scheidt, is klein,
wij zijn tezamen ontboden
voor het gericht...
Gedenk de liefste, die hier ligt,
de broeder, vrind of vader,
maar gun Uw ogen wijder zicht,
aanzie het land en alle mens tegader,
hoor dit bericht:
Wij staan tesaam voor het gericht
voor goed of kwaad te kiezen,
een volk dat voor tirannen zwicht,
zal meer dan lijf en goed verliezen,
dan dooft het licht.
Hermann Wesselink College, Amstelveen
Gods is een werkwoord.
naastenliefde versus stoïcisme
Hoe staat het met de rampen waardoor zij, die wij liefhebben worden getroffen? De gruwelijkheden tijdens het nazibewind, verkrachting – dat soort voorbeelden. Zult u bij zulke gebeurtenissen uw filosofische kalmte moeten bewaren? – Christenen zullen zeggen: Vader, vergeef het hen, want zij weten niet wat zij
doen. Ik heb Quakers gekend die dat in volle ernst en oprechtheid zouden hebben gezegd, en die ik daarom bewonder. Maar voordat we onze bewondering
uitspreken, moeten we er ons van overtuigen of het leed werkelijk in de volle
diepte is doorleefd. Want je kunt ook het standpunt innemen van sommige
stoïcijnen, die zouden zeggen: Wat hindert het mij of mijn familie lijdt? Als ik
zelf maar deugdzaam ben.
Het christelijk beginsel heb uw vijanden lief is goed, maar dat van de stoïcijnen,
wees onverschillig tegenover uw vrienden, is niet goed. En het christelijk beginsel
komt niet neer op kalmte, maar op hartstochtelijke liefde, zelfs tegenover de
grootste immoralist. Daartegen valt niets in te brengen, behalve dan dat het
voor de meesten van ons te moeilijk is om het daadwerkelijk in de praktijk te
brengen.
Bertrand Russell: History of Western Philosophy, 1946
In 1921 was de volgende tekst op het bankbiljet van 50 Pfennig te lezen:
Herr Augustin gab in Zeiten der Not
Den Hungernden Kindern Gothas Brot.
Heut füllen Quäker aus fernem Land
Mit edlem Brot der Hungernden Hand.
Als eersten hielpen Quakers de geteisterde verliezers, als eersten verleenden
zij humanitaire hulp in de Palestijnse vluchtelingenkampen. Als enige Kerkgenootschap kregen zij ooit de Nobelprijs voor de Vrede. Gunnar Jahn reikte de
prijs uit. In zijn toespraak citeerde hij uit een gedicht van Arnulf Overland:
Alleen de ongewapende
Heeft onuitputtelijke hulpbronnen
Alleen de geest kan overwinnen.
2
I
n De laatste maaltijd met Jezus vat de rabbi de betekenis van
bevrijding voor de allerlaatste keer met overweldigende kracht
samen. Petrus begrijpt hem nog steeds niet. Begint hem iets te dagen
als hij aan het einde van het volgende verhaal, Gevangen genomen in de
nacht, wegkruipt achter een paar struiken en in tranen uitbarst?
In het klassengesprek komen dan de volgende vragen aan de orde:
Waar liggen jouw grenzen? Wanneer zeg je ‘tot hier en niet verder’?
Wanneer voeg je de daad bij het woord en durf je te zeggen: Hier sta ik
en ik kan niet anders!
In de joodse traditie van Jezus is God een werkwoord en het werkwoord
is kiezen. En de keuze is tussen goed en kwaad. – In 1938 haalt de in
Duitsland geschoolde filosoof A. J. Heschel, in een lezing voor de Quaker-gemeenschap in Frankfurt, woorden aan uit de joodse wijsheidsliteratuur: ‘Als een mens kwaad heeft gezien, laat hij daar dan niet moeilijk over
doen, zodat hij zich bewust kan worden van zijn eigen kwaad en daar dan aan
kan gaan werken. Want wat hij gezien heeft, is ook binnenin hem’.
En Heschel vervolgt: ‘Onze wereld doet denken aan een slangenkuil.
We zijn niet pas in 1939, of zelfs 1933, in die kuil gevallen. We zijn er
generaties geleden al in terechtgekomen. De slangen brachten hun gif
in het bloed van de mensheid, waardoor we geleidelijk verlamd raakten; zenuw na zenuw werd verdoofd, onze geest stompte af en onze
blik verduisterde. Goed en kwaad, eens zo helder als dag en nacht, zijn
vervaagd en wazig geworden. Geweld wordt verheerlijkt, mededogen
veracht en we gehoorzamen de wetten van de markt.’
De leerlingen krijgen de volgende stelling uit de joodse ethiek voorgelegd: Wanneer je één mens redt, red je de gehele mensheid – wanneer je één mens
doodt, dood je de gehele mensheid.
De docent spitst het toe: Zijn de vijftig miljoen doden uit de Tweede
Wereldoorlog erger dan de enkele dood op de heuvel die Golgotha
heet?
3
De niet onderkende macht van woorden
Behoed dan je tong voor het kwaad,
je lippen voor woorden van bedrog.
Mijd het kwade, doe wat goed is,
streef naar vrede, jaag die na.
Psalmen 34:13-14
De docent vertelt een anekdote:
Het was in een klein Oost-Europees stadje dat een man steeds kwaad sprak over
de rabbijn. Op een dag kreeg hij spijt en vroeg de rabbijn om vergeving. Hij was
bereid tot elke vorm van boetedoening. De rabbijn vroeg hem om een veren kussen
open te snijden en de veertjes te verstrooien in de wind. Toen hij dat gedaan had,
keerde hij terug en vroeg: ‘ben ik nu vergeven?’ ‘Bijna’, was het antwoord. ‘Nog
één ding, zoek de veertjes bij elkaar.’ ‘Maar dat is onmogelijk,’ protesteerde de
man. ‘De wind heeft ze overal naartoe geblazen’. ‘Precies,’ antwoordde de rabbijn.
‘Hoewel je oprecht het slechte dat je gedaan hebt wilt rechtzetten, is het onmogelijk om de schade die je woorden hebben aangericht te herstellen’.
En besluit: ‘Deze beroemde anekdote is een les over kwaadsprekerij en
laat de macht van het woord zien’.
Langzaam begint het de leerlingen te dagen. Er volgt een Talmudisch
spreekwoord: De roddelaar staat in Syrië en doodt in Rome. Hoe komt het
dan, dat op één of andere manier het vermijden van roddel uit het klassieke rijtje van universele ethische geboden en verboden is verdwenen
en dat kwaadsprekerij bijna ‘normaal’ lijkt te zijn geworden?
Mozes sprak Tien Woorden die de grondslag vormden van zo ongeveer alles wat ons dierbaar is: ons gehele pakket aan basiswaarden en
-normen, of we nu jood, niet-jood, gelovig of ongelovig zijn. Mozes
gebruikte de werkwoordsvorm in de gebiedende wijs, voorafgegaan
door een ontkenning: Geen gedood!, Geen gesteel!, Geen gelieg! Zelfs de simpelste nomade kon deze tien woorden uit het hoofd leren en zijn vingers gebruiken om te tellen of hij ze compleet had...
4
Enkele dagen na zijn lezing in Frankfurt wordt Heschel door de Duitsers teruggestuurd naar zijn geboorteland Polen. Godzijdank kon hij
later nog spreken ...als lid van een gemeenschap, wier grondlegger Abraham
was. De naam van mijn rabbi is Mozes. Ik spreek als iemand die Warschau, mijn
geboortestad, net zes weken voor het begin van het onheil kon verlaten. Ik ben een
stuk brandhout, gerukt uit het vuur waarin mijn volk verbrandde...
En hij schrijft over de kleine Joodse gemeenschappen in Oost-Europa
‘dat zij de wetenschap niet afwezen, maar wel geloofden dat een
beetje edelmoedigheid duizendmaal waardevoller was dan alle profane wetenschappen, dat het belangrijker is om elke dag te bidden:
Mijn God, bewaar mijn tong voor het kwade en dat het overpeinzen van de
Psalmen de mens met meer mededogen vervult dan de studie van de
Romeinse geschiedenis...
Hun leven was georiënteerd op het spirituele. De huidige generatie
heeft nog de sleutels tot de schat. Als wij deze rijkdom niet aan het
licht brengen, zullen de sleutels met ons het graf ingaan en de voorraadschuur van de generaties zal voor altijd gesloten blijven.’
‘Waarom is Judas weggegaan?’ vraagt Petrus.
‘Vannacht zullen jullie me allemaal in de steek laten, Petrus’, zegt
Jezus zonder rancune.
‘O, nee!’ roept Petrus uit. ‘Dat zal ik nooit doen. Ik zal altijd bij je blijven!’ ‘Nog deze nacht, Petrus, vóór het kraaien van de haan, zul je drie
keer zeggen, dat je mij niet kent. Je zult me drie keer verloochenen.’
‘Al moet ik met je stèrven, ik zal je nooit verloochenen!’ zegt Petrus.
Een volk dat voor tirannen zwicht
zal meer dan lijf en goed verliezen
dan dooft het licht...
Pasen & Pesach is een gezamenlijk moment van bevrijding en zelfbezinning: Want wat de mens gezien heeft, is ook binnenin hem.
5
Een koning op een ezel
H
et is lente. Over een week is het paasfeest, het grootste feest
van het jaar. Op een heuvelachtige weg lopen veel mannen,
vrouwen en kinderen. Ze zijn vrolijk, want ze zijn op weg naar Jeruzalem om daar het paasfeest te vieren.
‘Heb je ’t al gehoord’, zeggen ze tegen elkaar, ‘Jezus gaat ook naar Jeruzalem. Kijk, daar loopt hij met zijn leerlingen.’
Jezus is in veel dorpen geweest. De meeste mensen kennen hem al.
Ze vertellen elkaar onderweg wat Jezus in hun dorp heeft gezegd en
welke zieke mensen hij beter heeft gemaakt.
Een jongen vraagt aan zijn vader: ‘Zal Jezus nu koning worden en
de Romeinen wegjagen? Dat zeggen de andere kinderen. Maar Jezus
heeft helemaal geen soldaten!’
‘Ik weet het niet’, zegt zijn vader, ‘er zijn mensen die hopen, dat Jezus
de koning zal zijn die wij verwachten. Maar ik heb het Jezus zelf niet
horen zeggen.’
Ze komen nu aan de voet van de Olijfberg dicht bij Jeruzalem. Daar
zijn ze blij om want het is erg warm in de zon op de kale weg en ze
worden moe. In de schaduw van olijfbomen rusten ze uit voordat ze de
berg opgaan. Ook Jezus en zijn leerlingen doen dat.
Twee leerlingen halen intussen een jonge ezel bij een vriend die daar
in de buurt woont. Ze brengen de ezel bij Jezus en leggen hun mantels
over zijn rug, zodat Jezus erop kan zitten. Dan rijdt Jezus op de ezel de
Olijfberg op. ‘Hij ging altijd lopend overal naar toe’, zegt een vrouw,
‘dit is de eerste keer dat ik hem op een ezel zie rijden. Misschien wil hij
zo laten zien, dat hij onze koning wordt.’
‘Een koning rijdt op een paard, niet op zo’n gewone ezel’, zegt haar
man. Boven op de berg blijft iedereen staan. Nu zien ze aan de overkant van het dal de mooie stad Jeruzalem die op een berg is gebouwd.
6
De witte tempel schittert in het zonlicht. Het dak en de grote deuren
lijken wel van goud. De mensen beginnen te juichen. Na een lange
tocht komen ze eindelijk bij Jeruzalem aan. Daar zullen ze het paasfeest vieren en denken aan de bevrijding uit Egypte.
Nu zijn ze ook niet vrij. Pilatus, de Romeinse stadhouder, is in Jeruzalem. Hij moet ervoor zorgen dat de joden niet in opstand komen.
Naast de tempel staat een burcht met hoge torens waarop de Romeinse
soldaten toezicht houden over de stad.
Nee, vrij is het volk Israël niet. Daarom zijn er joden die hopen dat Jezus
hen van de Romeinen zal bevrijden. Ook Judas, één van de leerlingen
van Jezus, verwacht dat Jezus het nu zal gaan doen. Er zijn immers veel
mannen die Jezus volgen en voor hem willen vechten! Judas trekt zijn
mantel uit en legt die over de weg voor de poten van de ezel. Andere
mensen doen het nu ook. Ze strooien er bloemen en groene takken op,
zodat Jezus als een koning over een soort loper de stad binnen kan rijden. Een paar mensen beginnen te zingen: ‘Hosanna! Help ons! Red
ons! Gezegend is de koning die komt!’
Iedereen zingt mee. Het is een psalm die vaak gezongen wordt op weg
naar Jeruzalem, maar nu zingen ze het lied voor Jezus. En kinderen
zwaaien met palmtakken die ze onderweg in Jericho hebben geplukt.
Zo lopen ze voor hem uit. Jezus kijkt naar de vrolijke mensen en naar
de stad met de tempel. Hij is niet blij. Petrus die naast hem loopt,
ziet dat er tranen over zijn wangen lopen. En hij hoort Jezus zeggen:
‘Begrijpen ze dan niet hoe ze in vrede kunnen leven?’
Jezus zal niet gaan vechten tegen de Romeinen. Hij wil een koning
van vrede zijn. Daarom rijdt hij niet op een paard zoals een gewone
koning. Hij gaat Jeruzalem binnen op een ezel.
De mensen blijven zingen totdat ze in de stad zijn. Daar zoeken ze
onderdak of gaan naar de markt om inkopen te doen. Jezus laat de ezel
terugbrengen en gaat naar de tempel.
7
Een huis om te bidden
O
p het tempelplein is het ontzettend druk. En een lawaai!
Er is geloei van koeien en geblaat van schapen. Deze dieren worden door rijke mensen gekocht om te offeren. In kooien zitten duiven
die door arme mensen geofferd worden. En achter tafeltjes met geld
zitten mannen bij wie Romeins geld gewisseld kan worden voor tempelmunten. Het geld dat iedereen moet betalen voor de tempel, mag
geen Romeins geld zijn. Want daarop staat het hoofd van de keizer met
zijn naam. Er mag geen afbeelding van een mens in de tempel gebracht
worden, en zeker niet van een keizer die zich als een god laat vereren.
Daarom kan het Romeinse geld bij de geldwisselaars omgeruild worden voor tempelmunten.
Toen Jezus als twaalfjarige jongen met zijn ouders dit voor het eerst
zag, dacht hij: zijn we hier bij het huis van God? Het lijkt wel een
markt. Waarom wordt die handel hier niet verboden?
Nu weet Jezus waarom de priesters het toelaten. Ze krijgen er geld
voor van de handelaars en de geldwisselaars.
Jezus loopt rond en ziet wat er gebeurt. De mensen moeten te veel
betalen voor een offerdier. En de geldwisselaars zijn niet eerlijk. Jezus
wordt opeens verschrikkelijk boos. Hij pakt een stuk touwen maakt er
een zweep van. Daarmee drijft hij de dieren van het tempelplein. De
tafeltjes van de geldwisselaars keert hij om zodat de munten over het
tempelplein rollen. En hij roept: ‘De tempel is een huis om te bidden,
maar jullie maken er een rovershol van!’
De handelaars kijken geschrokken naar Jezus en gaan achter hun vee
aan. ‘Wie is die man?’ zeggen ze tegen elkaar. Een bijbelgeleerde zegt:
‘Hij lijkt de profeet Jeremia wel. Die was ook zo kwaad omdat er bij de
tempel oneerlijke handel gedreven werd.’ De geldwisselaars kruipen
over de grond om hun geld bij elkaar te zoeken en gaan weg.
De mensen die naar de tempel zijn gekomen om te bidden, vinden
8
het moedig van Jezus dat hij dit heeft durven doen. Maar zijn vrienden zijn bang dat de tempelpolitie hem gevangen zal nemen zoals dat
vroeger ook is gebeurd met de profeet Jeremia.
De leiders van de tempel zijn woedend op Jezus, maar ze geven geen
opdracht hem te arresteren. Ze durven dat niet te doen omdat het volk
dan wel eens in opstand kan komen. Er zijn erg veel mensen uit Galilea bij, die met Jezus zijn meegegaan en naar hem willen luisteren.
De tempelleiders maken met elkaar een plan om Jezus in het geheim
gevangen te nemen.
Nu het rustig is op het tempelplein, laat Jezus de zieke mensen bij zich
komen en hij maakt hen beter. Er is ook een groep kinderen. Als ze
Jezus zien, zwaaien ze weer met hun palmtakken en zingen: ‘Hosanna!
Hosanna!’ Zij mogen ook bij Jezus komen.
Als het avond wordt, gaat Jezus de stad uit naar een dorpje dat bij de
Olijfberg ligt. Daar in Betanië overnacht hij bij vrienden.
De muntjes van de vrouw en de munt van de keizer
D
e volgende morgen komt Jezus terug. Zijn leerlingen zijn
bij hem. Ze gaan op het voorplein van de tempel zitten, dicht bij
een grote kist, een soort collectebus. Er komen veel mensen voorbij die
er wat geld in gooien, meestal een koperen munt.
‘Kijk eens’, zegt Judas, ‘die koopman deed er een zilverstuk in!’,
Even later komt er een arme oude vrouw aan die er ook iets in wil doen,
maar ze gaat gauw opzij voor een deftige rijke man. Terwijl hij een
goudstuk boven de kist houdt, spreekt hij luid een lang gebed uit. Dan
laat hij het goudstuk rinkelend door de gleuf vallen. Voldaan keert hij
zich om en loopt door naar de tempel.
‘Een goudstuk!’ fluistert Judas. ‘Die man heeft er veel voor over!’
De arme vrouw gooit twee kleine koperen muntjes in de kist en loopt
9
dan haastig weg. Het lijkt alsof ze zich ervoor schaamt dat ze er zo weinig in doet.
Jezus zegt tegen zijn leerlingen: ‘De rijke man gooide er een goudstuk
in en deze vrouw twee kleine koperen muntjes. Wie heeft het meeste
gegeven?’
‘Die rijke man natuurlijk’, zegt Judas meteen. Hij begrijpt niet waarom
Jezus zo’n gemakkelijke vraag stelt.
‘Nee’, zegt Jezus, ‘de rijke man gaf maar een klein deel van zijn rijkdom. Hij hield nog heel veel over. Maar de vrouw gaf alles wat ze had.
Ze gaf het geld dat ze nodig had om brood te kopen. Daarom heeft zij
het meeste gegeven.’
Dan staat Jezus op en gaat naar een rustige plek in de zuilengang. Daar
komen al gauw veel mensen bij Jezus om van hem te leren. Er zijn ook
een paar bijbelgeleerden bij. Ze zeggen: ‘Rabbi,1 wij weten dat u de
mensen leert wat God van ons wil. Wat zegt u ervan, mogen we belasting betalen aan de Romeinse keizer?’ Het is een lastige vraag waarmee ze Jezus in de val willen laten lopen. – Als Jezus zegt, dat ze wèl
belasting moeten betalen aan de keizer, dan zullen veel joden teleurgesteld zijn in hem. Zij verwachten juist dat hij hen van de Romeinen
zal bevrijden. – Antwoordt Jezus, dat ze géén belasting moeten betalen, dan vertellen zijn vijanden het aan de Romeinen. En die zullen
hem dan gevangen nemen. Jezus kijkt de mannen aan. Hij doorziet
hun valsheid. Hij weet dat ze hem willen vangen met deze strikvraag.
‘Laat mij eens een Romeinse munt zien’, zegt Jezus.
Eén van de geleerden geeft een geldstuk aan Jezus. Die houdt de munt
omhoog en vraagt: ‘Van wie is het hoofd dat erop staat?’
‘Van de Romeinse keizer’, is het antwoord.
‘Wel, geef dan de munt maar terug aan de keizer’, zegt Jezus terwijl hij
de bijbelgeleerden doordringend aankijkt. Die lopen dus bij de tempel
1 hebreeuws: mijn meester of mijn heer, aanspreektitel voor joodse leraren.
10
rond met afbeeldingen van de keizer op zak. Van de keizer die zich als
een god laat vereren. Ze zijn zelf fout. In de Tien Woorden staat immers
dat ze geen godenbeelden mogen dragen!
Jezus zegt: ‘Geef de keizer wat van de keizer is, maar geef aan God
wat van God is.’ De bijbelgeleerden begrijpen wat Jezus bedoelt. Ze
weten wat God van de mensen vraagt. Ze zeggen niets meer en gaan
beschaamd naar huis.
Het grote geschenk
I
n de week voor het Paasfeest is Jezus elke dag bij de tempel waar veel mensen bij hem komen. ’s Avonds gaat hij met
zijn leerlingen naar Betanië, het dorp bij de Olijfberg. Daar eet en
slaapt hij bij vrienden. In Betanië wonen twee zusters. De oudste heet
Martha en de jongste heet Maria, net als de moeder van Jezus.
Op de eerste dag dat Jezus in Betanië was, had Martha Jezus uitgenodigd bij hen te komen eten. – Toen Jezus bij hen in huis was, vergat
Maria alles om zich heen. Nu kon ze hem eindelijk de vragen stellen,
waarover ze al zo lang had nagedacht. Over God en Zijn Koninkrijk.
Terwijl Martha bezig was met het eten, zat Maria op de grond bij
Jezus en luisterde naar hem. Maar ineens stond Martha naast haar.
Ze zei tegen Jezus: ‘Rabbi, trekt u zich er niets van aan dat mijn zuster me helemaal niet helpt? Ze zit hier maar terwijl ik druk bezig ben.
Waarom zegt u niet, dat ze mij moet helpen?’
Maria schrok. Ze had helemaal niet meer aan het eten gedacht. Wat
schaamde ze zich. Zou Jezus haar bestraffen? Vlug stond ze op en
wilde naar de keuken gaan.
Maar Jezus zei: ‘Martha, Martha, waar maak jij je zo druk om?’ Jezus
liep naar de keuken en zei: ‘Kijk eens, waarom heb je zoveel klaargemaakt, terwijl er zo weinig nodig is? Eigenlijk is er maar één ding echt
11
belangrijk: dat is het Koninkrijk van Vrede. Dat heeft Maria gezien.’
Martha begreep wat Jezus bedoelde. En na de maaltijd luisterde ze ook
naar Jezus.
Het is nu twee dagen voor het Paasfeest. Maria is alleen thuis. Martha
is in het huis van een man die Simon heet, want vanavond zal Jezus
daar met zijn leerlingen eten. Simon heeft Martha gevraagd om te helpen. Maria heeft veel nagedacht over alles wat Jezus vertelde. Ze heeft
in het dorp gehoord wat er in Jeruzalem gebeurt. Er zijn veel mensen
die verwachten, dat Jezus de koning van Israël zal worden en dat hij
het volk zal bevrijden van de Romeinen. Maar Maria denkt dat Jezus
dat niet zal doen. Ze heeft goed naar hem geluisterd. Nu is ze bang dat
veel mensen teleurgesteld zullen zijn.
Ze heeft ook gehoord, dat de leiders van de tempel boos zijn omdat
Jezus de handelaars van het tempelplein heeft verjaagd. Deze priesters zeggen: ‘Jezus heeft niet het recht zoiets te doen. Wij zijn hier de
baas!’ Jezus heeft veel vrienden, maar hij heeft ook vijanden die hem
gevangen willen laten nemen. Wat zal er dan met Jezus gebeuren?
Voor Maria is Jezus ‘de koning van de vrede’. Dat zou ze hem zo graag
willen zeggen. Maar hoe? Ineens weet ze wat ze kan doen. Ze zal Jezus
het kostbaarste geven wat ze bezit. Dat is een klein kruikje mirre. Het
is kostbare zalfolie die ze altijd wilde bewaren voor een bijzondere
gebeurtenis. – Even later loopt Maria door het dorp naar het huis van
Simon. De deur staat open en Maria ziet Jezus aan tafel zitten. De leerlingen praten met elkaar en merken eerst niet dat Maria binnenkomt.
Stil gaat ze achter Jezus staan en giet de zalfolie over zijn hoofd. Net
zoals David tot koning werd gezalfd, zo zalft Maria Jezus tot de koning
van de vrede. – De heerlijke geur verspreidt zich door de kamer. Verbaasd kijken de leerlingen op en zien wat er gebeurt. Ze weten dat zo’n
kruikje mirre heel veel geld kost. Judas zegt: ‘Wat een geldverspilling!
Deze mirre had Maria beter voor veel geld kunnen verkopen. En dat
had ze dan aan de armen kunnen geven.’
12
Maar Jezus zegt: ‘Waarom praten jullie zo over Maria? Begrijpen jullie dan niet waarom ze dit heeft gedaan? Er zullen altijd arme mensen
zijn aan wie jullie iets kunnen geven. Maar ik zal niet altijd bij jullie
zijn. Maria heeft het begrepen. En overal waar later gesproken wordt
over de blijde boodschap van het Koninkrijk van Vrede, daar zal ook
verteld worden wat Maria voor mij gedaan heeft:
Maria loopt naar huis met haar lege kruikje. Ze is blij dat Jezus haar
geschenk heeft aangenomen.
De laatste maaltijd met Jezus
H
et is de eerste dag van het Paasfeest. Vanavond zal in
Jeruzalem in alle huizen de paasmaaltijd gevierd worden. De
mensen, die hiervoor naar Jeruzalem zijn gekomen, mogen hun paasmaal eten bij familie of vrienden of bij anderen die een kamer in hun
huis over hebben. Jezus is elke avond naar de Olijfberg gegaan om daar
te overnachten. In Jeruzalem heeft hij niet alleen vrienden, maar ook
vijanden. Hij weet, dat die hem gevangen willen nemen wanneer het
donker is en er niet veel mensen bij hem zijn. Daarom heeft Jezus in
het geheim met een vriend in Jeruzalem afgesproken, dat hij in het
huis van die vriend het paasmaal zal eten. Zelfs de leerlingen weten
nog niet waar ze die avond met Jezus zullen zijn.
Maar nu vragen Petrus en Johannes: ‘Waar moeten wij de paasmaaltijd klaarmaken?’
Jezus antwoordt: ‘Als jullie naar de stad gaan, zullen jullie een man
zien, die een kruik met water draagt. Loop hem achterna, ook als hij
een huis binnengaat. Aan de eigenaar van dat huis moeten jullie vragen: “Waar is de kamer waar onze rabbi met zijn leerlingen de paasmaaltijd kan vieren?” Hij zal jullie dan een grote kamer op de bovenverdieping van zijn huis laten zien. Maak daar alles voor ons klaar’.
13
Petrus en Johannes gaan op weg. Voordat ze de stad binnengaan, rusten ze uit bij de bron waar vrouwen water komen halen. Ze zien ook
een man met een kruik uit de poort van de stad komen. ‘Daar is hij!’
fluistert Johannes. De man haalt water uit de bron en gaat weer naar
de stad. Petrus en Johannes volgen hem en vinden zo het huis waar ze
moeten zijn. De vriend van Jezus heeft alles al klaargezet.
Er staat een lange tafel met banken er omheen waarop kleden en kussens liggen.
Op de tafel staan olielampjes, een schaal voor het brood en een kruik
met een beker voor de wijn. Bij de deur staat een grote kruik met water
en een waskom met een handdoek.
Petrus en Johannes gaan naar de markt om inkopen te doen. Als het
avond wordt en Jezus liet de andere leerlingen binnenkomt staat alles
klaar. De olielampjes verspreiden een zacht licht.
Bij de deur doen ze hun sandalen uit. Maar er is geen knecht die hen de
voeten wast, zoals dat de gewoonte is in een land dat stoffig is en waar
het zand onder je voeten brandt. De leerlingen wachten erop, dat Jezus
zal zeggen wie van hen nu het werk van een knecht moet doen.
Maar Jezus zegt niets. Hij gaat zitten. Dan zoeken de leerlingen ook
snel een plaats zo dicht mogelijk hij Jezus. Bij zo’n feestmaaltijd hoort
de belangrijkste naast Jezus te zitten, denken ze. Maar wie is dat? Jezus
heeft nooit gezegd wie de eerste van zijn leerlingen is. Nu hebben ze er
onenigheid over totdat op de Tempelberg op trompetten wordt geblazen. Dat is het teken dat de eerste drie sterren aan de hemel zijn verschenen en dat iedereen in Jeruzalem nu met de paasmaaltijd kan
beginnen.
Maar Jezus staat op. Hij doet zijn mantel uit en gaat naar de deur. Daar
bindt hij de handdoek om zijn middel en giet water uit de kruik in de
kom. Daarmee wast hij de voelen van zijn leerlingen en droogt ze met
de doek al.
De leerlingen zijn geschrokken. Ze schamen zich. Nu doet Jezus het
14
werk van een knecht, dat zij niet wilden doen. Als Petrus aan de beurt
zegt hij: ‘Ik wil niet dat je mij de voeten wast!’
Jezus zegt: ‘Je begrijpt het nu nog niet Petrus, maar als ik jou de voeten
niet was, zul je niet bij mij horen.’
Als Jezus weer aan tafel zit, giet hij wijn in de beker en spreekt een
dankgebed uit. Dan laat hij de beker met wijn rondgaan, en zijn leerlingen drinken om de beurt uit dezelfde beker. Daardoor voelen ze dat
ze bij elkaar en bij Jezus horen.
Jezus vertelt het oude verhaal over de bevrijding uit Egypte zoals dat
elk jaar bij de paasviering wordt gedaan. Daarna zegt hij: ‘Wij leven nu
in het beloofde land en drinken wijn van de druiven die hier groeien.
‘Toch zijn we niet echt vrij. Mensen die machtig willen zijn, spelen
de baas over ons volk. Maar ook onder ons wil ieder de eerste zijn, de
belangrijkste.
In het Koninkrijk van Vrede is het anders. Daar is niemand de baas over
een ander. Daar is geen knecht die de anderen de voeten wast. Daar
doen mensen dit uit liefde voor elkaar.’
Jezus neemt een brood, breekt het in stukken en deelt die uit aan zijn
vrienden. ‘Ik zal niet lang meer bij jullie zijn’, zegt hij, ‘maar als jullie
hij elkaar komen om samen brood te delen, denk dan aan mij en aan
mijn woorden.’1
Daarna schenkt Jezus wijn in de beker en hij zegt: ‘Ik wil mijn leven
geven voor mijn vrienden. Jullie zijn mijn vrienden als jullie doen wat
ik jullie heb geleerd.’
Dan laat hij de beker weer rondgaan en om de beurt drinken zijn leerlingen eruit.
Het is deze keer geen vrolijke paasmaaltijd. Het is voor Jezus niet meer
veilig in Jeruzalem. Nadat ze nog een paaslied hebben gezongen, gaat
Jezus niet zijn vrienden naar de Olijfberg om daar te overnachten.
1 psalm 41: Zelfs mijn beste vriend, op wie ik vertrouwde, die at van mijn brood, heeft zich tegen mij gekeerd.
15
Gevangen genomen in de nacht
H
et is stil in de straten van Jeruzalem. Overal in de huizen branden de olielampjes en wordt de paasmaaltijd gevierd.
De mensen zijn vrolijk en zingen liederen.
Jezus en zijn vrienden lopen zwijgend door de poort de stad uit en
gaan de Olijfberg op. Judas is er niet meer bij. Hij is weggegaan. Petrus
loopt naast Jezus. Hij is ongerust. Wat zal er gebeuren? Waar is Judas
naar toe gegaan? Petrus vertrouwt het niet. Laat Judas Jezus in de steek
nu het gevaarlijk wordt?
‘Waarom is Judas weggegaan?’ vraagt Petrus.
‘Vannacht zullen jullie me allemaal in de steek laten, Petrus’, zegt
Jezus bedroefd.
‘O, nee!’ roept Petrus uit. ‘Dat zal ik nooit doen. Ik zal altijd bij je blijven!’ ‘Nog deze nacht, Petrus, vóór het kraaien van de haan, zul je drie
keer zeggen, dat je mij niet kent. Je zult me drie keer verloochenen.’
‘Al moet ik met je stèrven, ik zal je nooit verloochenen!’ zegt Petrus.
Intussen komen ze bij een olijfboomgaard die Getsémané heet.
‘Blijf hier maar wachten’, zegt Jezus, ‘ik ga in deze tuin bidden.’ Petrus,
Jakobus en Johannes lopen met Jezus mee en gaan onder een olijfboom
zitten. Petrus ziet dat Jezus bedroefd en angstig neerknielt om te bidden. Jakobus en Johannes vallen van vermoeidheid in slaap. Petrus wil
wakker blijven en met Jezus bidden. Maar even later valt hij in slaap.
Midden in de nacht schrikt hij wakker. Jezus staat bij hen en zegt: ‘Het
is zover. Sta op!’
Petrus springt op en ziet het licht van fakkels tussen de bomen dichterbij komen. In paniek kijkt hij naar Jezus, maar die is nu heel rustig. De andere leerlingen zijn ook wakker geworden en gaan om Jezus
heen staan.
Petrus denkt: we mogen Jezus niet gevangen laten nemen. We moeten
hem verdedigen. Maar de tempelpolitie komt op hen af met een grote
16
bende mannen die zwaarden en knuppels dragen. En ... Judas loopt
voorop. Hij gaat naar Jezus toe en zegt: ‘Dag, Rabbi!’ En hij geeft hem
een kus.
‘Mijn vriend, ben je daarvoor hier gekomen?’ vraagt Jezus. En tegen de
gewapende bende zegt hij: ‘Het lijkt wel of jullie een gevaarlijke misdadiger gevangen moeten nemen. Met zwaarden en knuppels komen
jullie me hier zoeken, terwijl ik elke dag in de tempel was. Durfden jullie me toen niet gevangen te nemen?’
De mannen van de tempelpolitie geven geen antwoord. Ze grijpen
Jezus vast en ze binden zijn handen met een touw op zijn rug. Petrus
ziet dat de andere leerlingen wegvluchten in de duisternis. Hij wordt
ineens doodsbang en vlucht ook weg. Maar even later schaamt hij zich
voor zijn lafheid en op een afstand volgt hij Jezus de Olijfberg af naar
Jeruzalem. Hij ziet, dat Jezus in het huis van de hogepriester wordt
gebracht. – Op de binnenplaats van het huis maken de knechten van
de hogepriester een vuur, want het is koud. Petrus gaat ook bij het
vuur zitten om zich te warmen. Maar een dienstmeisje komt naar hem
toe en zegt: ‘Jij was ook bij die man die gevangen is genomen!’
Geschrokken zegt Petrus haastig: ‘Nee hoor, ik begrijp niet hoe je dat
kunt zeggen!’ Hij staat op en loopt naar de uitgang, maar daar herkent
een ander dienstmeisje hem ook. Ze wijst naar Petrus en zegt tegen de
mannen die daar staan: ‘Dat is een vriend van Jezus.’
‘Ik ken hem helemaal niet!’ roept Petrus uit.
De mannen zeggen: ‘0 ja, je hoort vast wel bij hem. Je komt ook uit
Galilea. Het is duidelijk aan je uitspraak te horen.’
‘Toch ken ik hem niet’, zegt Petrus nog eens en loopt vlug naar buiten.
De nacht is bijna voorbij. Aan de horizon begint het licht te worden
en Petrus hoort in de verte een haan kraaien. Ineens herinnert hij zich
wat Jezus heeft gezegd. Ja, hij heeft net als de andere leerlingen Jezus
in de steek gelaten. En nu heeft hij hem ook nog drie keer verloochend.
Petrus kruipt weg achter een paar struiken en barst in tranen uit.
17
Is alles nu voorbij?
W
aar is Judas gebleven? Hij is achter de bende aan gegaan, die
Jezus bij de hogepriester heeft gebracht. Op een donkere plaats
wacht hij nu af wat er gaat gebeuren.
Langzamerhand wordt het licht. Het wordt morgen. Dan gaat de grote
deur van het huis open en Judas ziet, dat Jezus geboeid wordt weggevoerd. Hij hoort een knecht van de hogepriester zeggen: ‘Jezus wordt
naar Pilatus gebracht.’
Pilatus is de Romeinse stadhouder die ervoor moet zorgen dat de joden
niet in opstand komen tegen de Romeinse keizer.
Een andere knecht zegt: ‘Jezus wordt ervan beschuldigd, dat hij heeft
gezegd: “Ik ben de koning van de joden”. Daarom zal Pilatus hem wel
als een opstandeling laten doden.’
Judas schrikt. Hij weet wat dat betekent. Wie in opstand komt tegen
de Romeinse keizer wordt aan een houten kruis opgehangen om zo
te sterven. Zal dat nu met Jezus gebeuren? Maar dat wilde Judas niet!
Waarom heeft hij Jezus dan prijsgegeven en gevangen laten nemen?
Heeft hij het gedaan omdat hij hoopte, dat Jezus dan zou laten zien
wie hij is? Dat hij de koning is die het volk verwacht? Geloofde Judas,
dat God Jezus dan wel zou helpen tegen zijn vijanden? En dat hij
daarna de Romeinen zou verjagen?
Niemand weet waarom Judas Jezus heeft uitgeleverd. Maar nu heeft
hij verschrikkelijk veel spijt. Zo erg, dat hij niet meer verder wil leven.
Hij doodt zichzelf.
De andere leerlingen durven zich niet te laten zien. Ze zijn bang dat ze
ook gevangen genomen zullen worden. Maar er zijn veel volgelingen
van Jezus, die naar de Romeinse burcht gaan waar Jezus door Pilatus
wordt veroordeeld. En als Jezus door Romeinse soldaten naar een heuvel buiten de stad wordt gebracht om daar gedood te worden, loopt
een grote menigte er achteraan.
18
Maria Magdalena is er ook bij met twee andere vrouwen uit Galilea.
Toen Jezus naar Jeruzalem ging, zijn ze meegegaan, Ze zijn bezorgd
en angstig. Wat zouden ze Jezus graag willen helpen. Maar ze worden
weggejaagd door de Romeinse soldaten.
Toch blijven ze zo dicht mogelijk bij Jezus.
Even later zien ze hoe op de heuvel, die Golgotha heet, drie houten
kruisen worden opgezet. Tegelijk met twee rovers wordt Jezus aan een
kruis gehangen. De vrouwen beven van ontzetting, en als Jezus sterft
vallen ze huilend neer op de grond.
Jozef van Arimatéa die een vriend van Jezus is, heeft een tuin niet ver
van Golgotha. Hij heeft van Pilatus toestemming gekregen om Jezus
in zijn tuin te begraven. Samen met een andere vriend haalt hij het
lichaam van Jezus voorzichtig van het kruis. Ze wikkelen hem in een
laken en dragen hem naar de tuin.
Maria Magdalena en de andere vrouwen gaan mee. In de tuin is in een
rots een nieuw graf uitgehakt. Daar legt Jozef het lichaam van Jezus in.
Daarna rollen de mannen een grote ronde steen voor het graf en gaan
naar huis.
De vrouwen blijven bedroefd bij het graf zitten totdat het donker
wordt. Jezus is dood en begraven. Is nu alles voorbij?
Paasmorgen
H
et is stil op de vroege morgen in Jeruzalem.
In een donkere kamer zitten de leerlingen van Jezus bij elkaar.
Zwijgend eten ze hun brood. De plaats waar Jezus een paar dagen geleden nog zat, is leeg.
Jezus is gevangen genomen. En zijn leerlingen, zijn vrienden, zijn
gevlucht. Ze hebben Jezus in de steek gelaten. _ Nu is Jezus dood.
Zijn lichaam ligt in een rotsgraf in een tuin buiten Jeruzalem.
De leerlingen zijn wanhopig. Wat moeten ze doen zonder Jezus?
19
Ze zijn ook teleurgesteld. Ze hadden gehoopt datmet Jezus alles anders
zou worden in hun leven. Dat met Jezus het Koninkrijk van Vrede zou
komen.
Nu is alles voorbij. Jezus is dood. Er is geen hoop meer.
Maar opeens vliegt de deur open. Maria Magdalena en twee andere
vrouwen komen opgewonden binnen. De leerlingen schrikken. Wat is
er nu weer gebeurd?
‘We zijn bij het graf van Jezus geweest’, zegt Maria Magdalena, ‘maar
hij was er niet meer!’
‘Wat!’ roept Petrus uit terwijl hij opspringt. ‘Hoe kan dat?’
‘Er was een engel die zei: “Je moet Jezus hier niet zoeken. Hij is hier
niet. Zoek hem bij de levenden!’”
‘Dat kan niet’, zegt Thomas. ‘Jezus is dood!’
‘Nee, ik geloof dat Jezus leeft!’ zegt Maria Magdalena. ‘Jullie moeten
niet in deze donkere kamer blijven zitten. De engel zei: “Zeg tegen
Petrus en zijn vrienden: ga naar Galilea. Daar zullen jullie zien dat
Jezus leeft!’” ‘Allemaal kletspraat!’ zegt de ongelovige Thomas. ‘Jezus
is dood en daarmee is alles afgelopen.’
Maria Magdalena schudt haar hoofd. ‘Het is niet voorbij wat met Jezus
is begonnen. Weet je nog wat Jezus vertelde over het mosterdzaadje?
Daar moest ik aan denken toen ik in de tuin bij het graf was. Ik stond
bij een boom en ineens hoorde ik Jezus weer zeggen:
‘Een mosterdzaadje is het kleinste van alle zaadjes. Zo’n zaadje lijkt dood,
maar als het in de aarde valt, kan er nieuw leven uit groeien, een nieuw
plantje en dat plantje kan een boom worden.’
‘Ja’, zegt Johannes, ‘zo is het ook met het Koninkrijk van Vrede. Jezus is
in Galilea begonnen daarover te vertellen aan de mensen. Nu moeten
wij ermee doorgaan.’
‘Dan is het niet afgelopen met de dood van Jezus’, zegt Petrus.
Ze herinneren zich nu weer wat Jezus hen heeft geleerd, de verhalen
20
die hij heeft verteld en wat hij voor zieke en verdrietige mensen heeft
gedaan. Ze praten er met elkaar over en dan is het alsof Jezus weer bij
hen is. Ze krijgen weer nieuwe moed en ze gaan naar buiten, naar het
licht!
Op weg naar Emmaüs
D
e zon schijnt vrolijk en er bloeien bloemen langs de
weg, maar Kleopas en zijn vriend zien het niet. Met gebogen hoofd lopen ze op de weg van Jeruzalem naar het dorp Emmaüs.
In Jeruzalem hebben ze de paasmaaltijd gevierd. Ze hebben gewacht
totdat de sabbat voorbij is, en nu gaan ze weer naar huis.
Ze praten er met elkaar over wat er in Jeruzalem is gebeurd. Wat hadden ze er zich op verheugd, dat Jezus op het paasfeest ook in Jeruzalem zou zijn. Maar nu is hij dood en begraven. Kleopas en zijn vriend
zijn diep bedroefd.
Er loopt nog een man op de weg. Hij is alleen, De twee vrienden letten
niet op hem, maar de man gaat naast hen lopen en vraagt: ‘Waar hebben jullie het toch zo druk over? En waarom kijken jullie zo somber?’
Kleopas vraagt verbaasd: ‘Bent u de enige vreemdeling in heel Jeruzalem, dat u niet weet wat er is gebeurd in de afgelopen dagen?’
‘Wat is er dan gebeurd?’ vraagt de man.
Kleopas antwoordt: ‘Jezus van Nazareth is dood. Hij was een profeet, een boodschapper van God. En hij betekende heel veel voor ons
door wat hij gezegd en gedaan heeft. Wij hoopten dat hij ons volk zou
bevrijden van onze vijanden. En we dachten ook dat hij koning zou
worden. Hij zou een heel goede koning geweest zijn. Maar hij is gevangen genomen en gekruisigd. Alles is voorbij.
Toen we vanmorgen de poort van Jeruzalem uitliepen, hebben een
paar vrouwen ons ook nog doen schrikken. Ze vertelden dat ze bij het
21
graf van Jezus waren geweest, maar het graf was leeg. De vrouwen zeggen ook dat ze engelen zagen, die zeiden dat Jezus leeft. Maar dat kunnen we niet geloven.’
De vreemdeling loopt een tijdje zwijgend met hen mee. Dan zegt hij:
‘Dat begrijp ik niet,’ zei de derde man. ‘Jullie kennen toch de verhalen van Mozes en Elia? Jullie weten toch van de redding van Jozef uit de
put en van Jona uit de vis en van Daniël uit de leeuwenkuil, al die verhalen van nieuw leven, van redding uit de dood, al die paasverhalen, die
kennen jullie toch? Dacht je nu echt dat de God die zich over hen ontfermde, zich niet ook over Jezus heeft ontfermd?’
Kleopas en zijn vriend herinneren zich nu weer wat Jezus heeft gezegd.
Terwijl ze er met elkaar over praten, komen ze in Emmaüs aan. De
vreemdeling wil verder gaan, maar Kleopas zegt: ‘Blijf bij ons, het
wordt avond, de zon is al ondergegaan.’ Dan gaat de man met hen mee
in het huis waar ze zullen overnachten.
Als ze aan tafel zitten om samen te eten, neemt de vreemdeling het
brood. Hij spreekt er een dankgebed over uit, breekt er voor ieder een
stuk af en geeft het hun.
De twee vrienden kijken de vreemdeling aan terwijl ze het brood van
hem aannemen. Dan opeens herkennen ze hem! Het is alsof ze nu pas
goed kunnen zien. Het is Jezus! Maar voordat ze iets kunnen zeggen,
is Jezus verdwenen.
Kleopas kijkt naar het stuk brood in zijn hand en zegt: ‘Toen hij ons
het brood gaf, herkenden we hem. Maar onderweg toen hij met ons
sprak was ik al niet meer zo bedroefd.’
‘Ja’, zegt zijn vriend, ‘zo was het ook met mij. Ik voelde me van binnen
steeds warmer en lichter worden.’
Ze staan op en gaan terug naar Jeruzalem om aan de leerlingen van
Jezus te vertellen wat ze beleefd hebben. Het is al donker op de weg,
maar in hun harten is het licht. Ze weten nu dat niet alles is afgelopen.
Wat met Jezus is begonnen zal doorgaan.
22
Wat Johannes zag
D
e keizer van het Romeinse rijk is machtig. Zijn wil moet
gehoorzaamd worden, en zijn grote legers zorgen ervoor dat
alles gebeurt zoals de keizer dat wil. Mensen die dat niet doen, worden in de gevangenis gegooid of gedood. De mensen zijn bang voor de
keizer. De keizer weet dat. Hij lacht erom en voelt zich steeds machtiger worden. Hij doet alsof hij God is, en hij wil dat de mensen voor
hem knielen.
De keizer laat beelden van zichzelf maken. Die worden in de steden
neergezet in de tempels en op de marktpleinen. Voor die beelden moeten de mensen offers brengen en bidden.
Veel mensen knielen voor het beeld van de keizer in hun woonplaats
omdat ze bang zijn voor de Romeinse soldaten. Ook omdat ze dan op
een papier het stempel van de keizer krijgen, als bewijs dat ze op de
markt aan de handel mogen meedoen. Wie dat stempel niet heeft, mag
niets op de markt verkopen.
Toch zijn er mensen die niet willen bidden voor dat beeld, zoals Johannes die zegt: ‘De keizer is niet een god. Er is maar één God. Je kunt
Hem niet zien met je ogen en je kunt geen beeld van Hem maken met
je handen. Je kunt wel zien wat God tot leven heeft geroepen: bomen,
planten, dieren en mensen. En in onze boeken kun je wel lezen hóe
God is. De keizer lijkt helemaal niet op Hem. God wil niet dat we offers
brengen voor beelden of voor mensen. Hij wil dat we ons voedsel delen
met mensen die honger hebben.’
Zo spreekt Johannes op het marktplein tegen de mensen die voor het
beeld van de keizer knielen. Hij wijst naar het beeld en roept uit: ‘De
keizer is wreed. Hij trekt zich niets aan van de tranen van al die mensen in zijn rijk, die onrechtvaardig worden behandeld. De meeste mensen moeten werken als slaven. Wie daar iets van durft te zeggen of in
opstand komt, wordt in de gevangenis gegooid of gedood. Jezus heeft
23
ons geleerd, dat God de mensen wil bevrijden uit slavernij en gevangenschap.’
Veel mensen luisteren naar Johannes. Zijn broers en zusters gaan naar
hem toe en zeggen: ‘Het is waar wat je zegt, Johannes, maar Jezus is
zelf ook gevangen genomen en gedood. Wees toch voorzichtig. Laat
de soldaten van de keizer het niet horen, want dan zullen ze jou ook
gevangen nemen. Laten we maar doen alsof we geloven dat de keizer
een god is, en laten we voor zijn beeld knielen.’
‘Nee, dat is niet eerlijk!’ roept Johannes. ‘Dan ben je toch ontrouw aan
de éne God. In de Tien Woorden staat, dat je nóóit moet buigen voor
een beeld!’
De soldaten horen wat Johannes zegt. Ze sleuren hem naar het beeld
van de keizer en dwingen hem op de knieën. ‘Spreek een gebed uit voor
de keizer zodat iedereen het kan horen!’ schreeuwt de commandant.
Het wordt doodstil op het plein. Iedereen wacht gespannen af of
Johannes dat zal doen. Johannes buigt zijn hoofd. Zal hij toch bidden
voor het beeld? De mensen houden hun- adem in. Ze horen Johannes
rustig en duidelijk bidden:
Onze Vader die in de hemel is,
Uw Naam moet worden geheiligd,
Uw Koninkrijk zal komen
Uw wil moet worden gedaan ...
‘Het gebed dat Jezus ons heeft geleerd!’ fluistert zijn zuster Tyatira.
‘Hij bidt tot onze God!’ Ze is trots op haar broer die niet doet wat de
keizer wil. Toch hoopt ze dat de soldaten het niet dóór hebben en denken, dat Johannes voor het beeld bidt.
Maar de commandant begrijpt het wel Hij slaat zo hard op Johannes’
mond dat zijn lippen ervan bloeden.
‘Nee, niet slaan!’ roept Tyatira. En als de soldaten Johannes hardhandig wegslepen, wil ze er achteraan rennen om hem te helpen. Haar
broers houden haar tegen. Ze zeggen: ‘We kunnen beter wegvluchten,
24
anders worden we ook gevangen genomen.’
Johannes wordt naar het eiland Patmos gebracht. Daar zit hij jarenlang in de gevangenis. Van het eiland en de zee ziet hij weinig. In zijn
cel kan hij maar een klein stukje van de hemel zien. Alleen ’s avonds
schijnt de ondergaande zon even naar binnen. Johannes weet: als hij
in het openbaar, zodat iedereen het kan zien en horen, voor het beeld
van de keizer wil bidden, dan is hij weer vrij. Maar bidden voor het
beeld van de keizer betekent: toegeven aan macht en geweld, toegeven aan onrecht waardoor miljoenen mensen in armoede of als slaven
moeten leven.
Terwijl Johannes hierover op een avond nadenkt, schijnt de zon weer
even door het kleine raam van zijn cel. Hij sluit zijn ogen en heft zijn
gezicht op naar het licht.
Droomt hij of is het werkelijkheid wat hij ziet? Hij ziet een nieuwe
hemel en een nieuwe aarde zonder oorlog en geweld. Zoals een moeder de tranen droogt’ van haar kind dat is gevallen, zo droogt God zelf
de tranen van de mensen die verdriet hebben.
Overal spelen vrolijke kinderen.
Er is geen pijn meer en geen dood. Er is vrede voor altijd.
De volgende morgen schrijft Johannes aan zijn broers en zusters:
‘Vrede wens ik jullie toe, de vrede van God! We lijden nu nog onder
het geweld van de overheersers, maar wanneer we trouw blijven aan
God en Zijn woorden, dan zijn we met elkaar op weg naar het Koninkrijk van Vrede.’
De zachte krachten zullen zeker winnen
in ‘t eind – dit hoor ik als een innig fluistren
in mij: zo ’t zweeg zou alle licht verduistren
alle warmte zou verstarren van binnen.
De machten die de liefde nog omkluistren
zal zij, allengs voortschrijdend, overwinnen,
dan kan de grote zaligheid beginnen
die w’als onze harten aandachtig luistren
in alle tederheden ruisen horen
als in kleine schelpen de grote zee.
Liefde is de zin van ’t leven der planeten,
en mense’ en diere’. Er is niets wat kan storen
’t stijgen tot haar. Dit is het zeekre weten:
naar volmaakte Liefde stijgt alles mee.
Henriëtte Roland Holst
Verzonken grenzen (1918)
25
Reiziger ‘doet’ Golgotha
Het is een verslag van een reiziger over de kruisiging van Jezus. Later leest hij
‘in de krant’ en bij geruchte enkele bijzonderheden over de dood en opstanding van deze ‘J. v. N’.
Zij hebben Hem, zonder zich af te vragen
of Hij het kon verdragen,
met nagels aan een kruis geslagen.
En toen Hij daar te lijden hing,
- een spijker is een lelijk ding zei Hij: Vader vergeef het hun.
Zei Hij: ze weten niet wat ze doen.
Het was hun er immers om te doen,
om eens te zien, wat of Hij nu zou doen!
Zo heeft Hij nog voor hen gebeden,
en in Zijn sterven aan hen meegegeven
een alibi voor hun geweten.
Uit: Eiland der ziel, 19391
Toen heb ik - ’t was op Cyprus – in de krant gelezen:
J. v. N., Christus geheten,
is, na voor drie dagen gekruist te wezen,
zoals onze geachte lezers weten,
niet in Zijn graf gevonden: het was open.
Hardnekkige geruchten lopen,
dat Zijn discipelen de wacht beslopen,
toen deze sliep, en zo het lijk ontvreemdden.
Geëxalteerde vrouwen echter meenden,
dat zij Hem zagen wandelen door de beemden;
Maria moet gestameld hebben: Here!
Er zijn ook vissers, die beweren:
Hij heeft met ons gegeten bij de meren.
En ik stond in de verte quasi wat te praten
met ’n paar onnodige, onnozele soldaten.
Ze deden immers tóch, wat ze niet konden laten.
Maar dit is van bevoegde zijde wedersproken.
Men late zich geen knol voor een citroen verkopen.
Maar Hij beriep zich op het allerlaatste:
de handen van Zijn Vader; - nog vóór Pasen
moest ik me naar mijn schip in Jaffa haasten.
Rome. - Het anker valt. Wij varen thuis.
Ik spoed mij naar de thermen, word ontluisd
van reis en roes en in mijn eigen huis
1 Geciteerd uit Gerrit Achterberg: En Jezus schreef in het zand, 1947; 8e druk 1983.
26
bij vrouw en vuur en radio gezeten,
ben ik alras Christus en kruis vergeten.
...Toen heeft een S.O.S. mijn ziel doorreten:
‘Mijn Geest wordt uitgestort op alle vlees.
Wie niet vóór Mij is, is tégen Mij geweest’,
seint een Geheime Zender wit en hees.
Weer onder zeil, over de eenzaamheden
van oceanen die mij van U scheiden,
Christus, wil mij verschijnen aan den einder.
✞
Gethsemane
Waakt met mij, éen nacht, éen uur, éen oogwenk,
Opdat ik de plek voel waar gij zijt. Kunt gij
waken, strijdend tegen lijfsdwang, Kunt ge ook
troosten met aanwezigheid.
Zó zijn goden vaak op ’t eind vereenzaamd,
Mensonwaardig haav’loos en verkild,
Dat zij need’rig smeken om de bijstand
Van een vriend die ’t zelfde heeft gewild.
En zij gaan ongaarne in de doodsstrijd
Waar geen spiegel zelfs hen gadeslaat,
En zij huiv’ren voor de bleke nanacht,
Als de haan kraait en de vriend verraadt.
Waakt met mij, éen nacht, éen uur, éen oogwenk,
Slaap is maar een smalle overzij,
En wanneer de slaap u tóch vermeestert,
Breekt uit dromen los, en waakt met mij
❦
Simon Vestdijk, 1949
Stabat mater
De Moeder stond door smart bevangen
en met tranen langs haar wangen
waar haar zoon gekruisigd hing
En het was haar in haar lijden
of een zwaard haar kwam doorsnijden
dat dwars door het hart heen ging.
Hoe verdrietig en verloren
was de toch zo uitverkoren
moeder die hem ‘t leven gaf.
Ze moest klagen, ze moest rouwen
en ze beefde bij ‘t aanschouwen
van zijn vreselijke straf.
Wie voelt er geen tranen komen
die daarheen wordt meegenomen,
waar hij Christus’ moeder vindt?
Wie zou tranen binnenhouden
als hij dat verdriet aanschouwde
van de moeder bij haar kind?
Zij zag wat hij heeft geleden
voor het kwaad dat mensen deden,
zag de zwepen, zag het slaan,
Hoorde ‘t kind, door haar gedragen,
stervende om bijstand vragen,
zag hoe hij is doodgegaan.
Vertaling: Willem Wilmink
27
Fleur
Toen ik haar deze winter zag
leek zij wel verdord.
De schouders laag,
haar haren droog als winterriet,
de voetstap traag.
Een blik zo strak bevroren,
omdat ze niemand ziet.
Zij draagt een groot verdriet.
Maar deze lente zie ik haar
weer helemaal in knop.
Haar haar zo glanzend in een staart,
de ogen schieten links en rechts,
zij groet een jongen in de buurt.
Al ken ik enkel buitenkant,
’t is toch iets dat je ziet.
Je weet: daar is iets goeds gebeurd,
een mensenkind is opgefleurd.
Bara van Pelt
De Duitse soldaten marcheerden maar an.
De Duitse soldaten, wat zongen die dan?
‘Er bloeit een wit bloempje daarginds op de hei.’
Of: ‘In de maand mei is de winter voorbij.’
We vonden het mooi, zo’n soldatenlied,
het kwaad dat ze deden, dat kenden we niet.
Soms was er doodsangst, door het gerucht
Van vliegtuigen, met mooi weer in de lucht.
Mooi weer, dat betekende levensgevaar.
In een kelder zaten we dicht bij elkaar.
En de buurman speelde zo dapper voor spook,
en we moesten er nog wel om lachen ook.
We hadden na een bombardement
nieuw speelterrein, met gras en cement.
Daar speelde je dat je gesneuveld was,
dan lag je een tijdje dood in het gras
Je maakte een voetbal of ook wel een bom
van proppen papier, elastiekje er om.
Het leven ging meestal gewoon maar zijn gang.
Soms was je toch bang. Soms ben ik nog bang...
Oorlog
Willem Wilmink, 1981
’t Was oorlog. We zaten gewoon in de klas.
Je was bang... voor een vak waar je slecht in was,
je was bang... voor een beurt, zo ineens voor het bord.
Niet bang voor de oorlog, maar voor je rapport.
28
zie ook:
http://youtu.be/_ff7vEjSSvw?hd=1
Of: wilmink oorlog als zoekterm in
YouTube.
Opa vertelt
T
oen ik zo oud was als jij, was er oorlog in ons land. Vlak
bij ons huis werden raketten afgeschoten, die moesten naar Engeland, maar soms sloeg de motor af, vlak na de start, en dan stortte die
raket bij ons in de buurt neer. Ik was altijd bang dat hij boven op ons
huis zou vallen.
Voor het slapengaan las mijn vader of mijn moeder mij altijd een verhaal uit de Bijbel voor. Toen ’s nachts die raketten kwamen, wilde ik
maar één verhaal horen: Jezus die over het water wandelt. Maar dat
kan toch niet, over water wandelen? Nee, dat kan niet. Het is dan ook
niet echt gebeurd. Maar het is wel een mooi verhaal. Het verhaal troost
me nog altijd, net zoals het mij troostte toen ik een angstig jongetje in
de oorlog was, bang voor de nacht, bang voor de dood.
Wist ik dat toen al, dat het niet echt gebeurd is? Het gekke is: ik stelde
mij die vraag helemaal niet, en ik dacht daar dus ook niet over na. Later
stelde Ik mij die vraag wel en toen vond ik het maar een malle geschiedenis, ik begreep niet meer waarom ik het vroeger zo mooi gevonden
had.
Nog weer later kreeg ik in de gaten dat ik dit verhaal als kind beter
begreep dan toen ik groot geworden was. Want zonder dat iemand het
mij toen hoefde uit te leggen, voelde ik vanbinnen dat het verhaal niet
over gewoon water gaat maar over het water waar ik vaak van droomde: de donkere diepte waarin ik verdronk. Ik droomde dus van de
dood. Nu, achteraf, begrijp ik waarom ik in de oorlog voor het slapen
gaan uitgerekend dit verhaal wilde horen. Ik was bang, maar ik voelde
haarfijn aan wat het verhaal wil zeggen: God is sterker dan de dood.
En ik wist: ook als zo’n raket op ons huis valt, ik ben in Gods hand.
✟
29
Over Mozes & Elia
‘W
✡
eet je wat ik Jezus ook vaak heb zien doen?’ zei Lucas
tegen Mattheüs. ‘In de Bijbel lezen. Het liefst las hij dan de
verhalen over Mozes.’
‘Waarom juist die verhalen?’ vroeg Mattheüs.
Lucas zei: ‘Ons volk was in de dagen van Mozes op sterven na dood,
gevangen in het donkere Egypte, maar Mozes geloofde dat het weer
tot leven kon komen, en met Gods hulp leidde hij ons naar het licht.
Zoiets wilde Jezus ook. Het geloof van Mozes is mijn geloof, zei hij altijd, ik wil er geen punt en geen komma aan veranderen. Of hij zei: Eigenlijk leer ik jullie niets nieuws, het staat allemaal al in de vijf boeken
van Mozes. Weet je wat wel nieuw zou zijn, zei hij er dan bij: als jullie
echt met die boeken zouden gaan leven. Dan blijven die woorden geen
woorden, dan worden ze brood voor het hart. Maar het is net alsof
jullie gevangen zijn. Jullie zitten weer in het donker, zoals vroeger in
Egypte. Kom er toch uit! Kom tot leven!’
‘En de verhalen van Elia,’ zei Mattheüs, ‘daar was Jezus ook al tijd mee
in de weer.’
‘Ja,’ zei Lucas, ‘ook een profeet, net als Jezus, Elia maakte zich kwaad
omdat de mensen de verhalen van Mozes aan hun laars lapten. Ze hielden meer van de God van het geld. Ach, het is altijd weer hetzelfde
liedje: ikke, ikke, en de rest kan stikken. Weet je nog dat Jezus op het
tempelplein de tafeltjes van de geldwisselaars omgooide? Die kerels
hadden van de godsdienst een handeltje gemaakt, Jezus kon het niet
uitstaan. Wegwezen, zei hij, dit is het huis van God. Jezus kon woedend worden, net als Elia. – Herinner jij je nog dat verhaal dat Elia in
een grot zat? Hij was doodmoe. En kwaad. Kwaad op het volk dat niet
wilde luisteren, en kwaad op God. “Ik sta er helemaal alleen voor,” zei
hij. “Ze willen me dood maken, dat ziet u toch?” Elia kon niet meer
geloven dat het nog wat zou worden met de mensen en met de wereld.’
30
Lucas zweeg. Mattheüs zweeg ook. Ze keken elkaar aan. ‘Eigenlijk is
het met ons ook zo,’ zei Lucas na een tijdje. ‘Wij zijn ook bang dat het
niets meer wordt met de mensen en met de wereld. Wat valt er nog te
hopen als de goede mensen worden vermoord en de slechte mensen
blijven leven? Of moet je naar je geloof laten kijken, als je zo denkt?’
‘Dat zou wel eens kunnen,’ zei Mattheüs. ‘Mozes en Elia zijn tenminste altijd weer overeind gekrabbeld. Gek is dat: als ik goed luister, kan
ik hen nog steeds horen spreken, die twee. En zolang ze spreken, zijn
ze niet dood.’ – ‘En hoe zit dat dan met Jezus?’ vroeg Lucas.
Mattheüs keek stilletjes voor zich uit. ‘Kom,’ zei hij na een tijdje, ‘we
moesten maar eens wat gaan eten, het is al avond, straks valt de nacht.’
‘Dat is goed,’ zei Lucas.
Ze gingen aan tafel zitten, de twee mannen uit Emmaüs.
Lucas schonk wijn in en hief de beker. ‘Lechajim,’ zei hij. ‘Lechajim,’ zei
Mattheüs. ‘Op het leven!’ Hij nam een groot rond brood, brak het en gaf
een stuk aan Lucas. ‘Brood van God,’ zei hij.
‘Brood van God, die het graan laat groeien,’ zei Lucas. Ze aten.
‘Weet je wat ik zit te bedenken?’ zei Mattheüs. ‘Geen brood zonder
graan. Maar graan moet eerst gezaaid worden. Een graankorrel gaat
in de aarde, hij sterft, maar God maakt er een nieuwe gestalte van: een
prachtige korenaar staat op uit de dood.’
Ze aten in stilte.
‘Zit jij nu ook aan Jezus te denken?’ vroeg Lucas.
‘Ja,’ zei Mattheüs, ‘ik denk inderdaad aan Jezus. Zou hij ook, als die
korenaar ... ? Of maak ik mezelf nu wat wijs?’
Gelukkig zijn de nederigen van hart,
want voor hen is het Koninkrijk van de Vrede.
Er is een gezegde in het Perzisch: ‘Als uw woord zoet is, dan kunt gij de wereld winnen’. De wereld is te klein, wanneer nederigheid zelfs het hart van de mensen
kan winnen, het hart dat duizend van zulke werelden kan bevatten.
31
T
oen in de late 17e eeuw George Fox en zijn mede-quakers de Evan-
geliën, Handelingen en Brieven van Paulus begonnen te lezen, hadden zij
het gevoel alsof niemand dit ooit eerder had gedaan. Ze herontdekten de
blauwdruk voor het christendom als het radicale Genootschap van Vrienden en de
theologische moed om zich te verzetten tegen slavernij, gevangenissen, doodstraf, oorlog, en zelfs het onheilig verbond tussen kerk en staat.
De verworpenen der aarde humaan behandelen, een levenslange ervaring van
kleingeestige wreedheden overwinnen, vereist meer dan humaniteit. Dat deze
humanitaire waarden hun oorsprong vinden in de ondergrondse rivier van de
authentieke christelijke traditie bewijst eens te meer de paradoxale geldigheid
van het verschil dat Jezus maakte tussen het religieuze establishment en de
ware religieuze geest.
Thomas Cahill: Desire of the Everlasting Hills, 1999
bronnen:
Thomas Cahill:
The Gifts of the Jews; How a Tribe of Desert Nomads Changed
the Way Everyone Thinks and Feels, New York 1999
Abraham Joshua Heschel:
Vernieuwing vanuit de traditie, Amsterdam 2006
Rufus Jones:
Quakers; Triomf en tragiek van het geweten,
Amsterdam 2005
Hazrat Inayat Khan:
The unity of religious ideals, Genève 1929
Nico ter Linden:
Koning op een ezel, Amsterdam 2005
Baukje Offringa:
Op weg, Zoetermeer 1994
H. M. van Randwijk:
Allen die hier tesamen zijn. Geschreven in opdracht van
De Eerebegraafplaats te Bloemendaal, 1953.
Joseph Telushkin:
Words That Hurt, Words That Heal: How to Choose
Lucas:
10, 19-24
Mattheüs:
25-28
Openbaring: 1, 13, 14, 21
Johannes:
13
Het Evangelie van Judas: 50
Words Wisely and Well, New York 1996
Letter: teff Lexicon & Trinité van Bram de Does.
Redactie en samenstelling: Daniël Mok.
32