Inhoud
Tien indicatoren burgerschap
Conclusies
Inleiding
4
5
7
18
Wat is burgerschap?
Kader burgerschap
Visie overheid
Burgerschapsvorming SLO
Kader voor burgerschap
Onderzoek
8
9
12
13
14
16
Inleiding
Sinds 1 februari 2006 zijn scholen wettelijk verplicht
om aandacht te besteden aan actief burgerschap en
sociale integratie. Scholen zullen een eigen visie op en
een curriculum voor burgerschapsvorming moeten
ontwikkelen. Sommige scholen werken daarom al met
proefprojecten burgerschap, andere moeten zich noch
bezinnen op een visie en een eigen curriculum.
Voor burgerschap hoeven niet per se nieuwe zaken
ontwikkeld te worden. In veel curricula wordt al aandacht geschonken aan elementen van burgerschap,
vaak zonder ze als zodanig te benoemen. Scholen hebben dan ook vaak niet verwoord wat zij onder burgerschapsvorming verstaan, noch beschreven wat zij concreet doen aan het bevorderen van actief burgerschap
van leerlingen.
Doel van deze brochure is scholen te helpen bij het bewustwordingsproces ten aanzien van burgerschap en
bij het maken van een analyse van hun curriculum op
elementen van burgerschap, vooral ten aanzien van de
bijdrage die het vak Godsdienst/Levensbeschouwing
(in het vervolg GL) daaraan levert. Wij doen dit aan de
hand van ons onderzoek op elf vmbo-scholen dat onder leiding van de Besturenraad en de Vereniging van
Docenten Levensbeschouwing en Godsdienst (VDLG)
en met medewerking van de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) en het Humanistisch Vormingsonderwijs
(HVO) in 2008 is verricht. Ons onderzoek is als veldaanvraag gehonoreerd en gefinancieerd door de SLO.
Het onderzoek richt zich op datgene wat volgens de
schoolleiding aan burgerschapsvorming op school gebeurt, of zou moeten gebeuren, en op datgene wat de
docenten GL daaraan volgens deze docenten zelf bijdragen, of zouden kunnen bijdragen. In de brochure zijn
de belangrijkste bevindingen uit de interviews met de
schoolleiders en de docenten GL opgenomen. De integrale verslaglegging van de interviews is apart vormgegeven en is te bestellen bij de Besturenraad.
17
Democratie en haar spelregels
Democratische (basis)waarden
Participatie: inspraak,
medezeggenschap
Participatie: sociale verantwoordelijkheid
Identiteit: persoonlijk en
levensbeschouwelijk
Identiteit: omgaan met
diversiteit en de multiculturele samenleving
Identiteit: aandacht voor
nationale identiteit,
Europees burgerschap en
wereldburgerschap
De school als oefenplaats
Aandacht voor sociale
competenties
Signaleren radicalisering
Conclusies burgerschap
in de school vanuit het
perspectief van de schoolleider
19 Conclusies burgerschap in de
school / de bijdrage van GL aan
burgerschap vanuit het
perspectief van de leraar GL
Het gaat ons niet alleen om een beschrijving van de
onderzoeksresultaten. We geven eveneens een interpretatiekader waarmee wij elementen van burgerschap
duiden. Zoals gezegd, ons doel is om scholen te helpen
een eigen visie op burgerschap te ontwikkelen gebaseerd op datgene wat er in hun schoolcurriculum al aan
burgerschapsvorming gebeurt, vooral in het vak GL,
gerelateerd aan hun visie op onderwijs en identiteit.
Uit ons onderzoek blijkt dat schoolleiders burgerschap
vooral interpreteren als het leren vormen van de eigen
mening en het oefenen van sociale competenties. Zij
beschouwen de school veelal als oefenplaats voor burgerschap, maar er moet volgens hen nog veel gebeuren
op het gebied van visie- en curriculumontwikkeling
(bijvoorbeeld het organiseren van de maatschappelijke
stage).
Het vak GL levert volgens ons onderzoek een grote
bijdrage aan burgerschap. In GL komen veel elementen
van burgerschap aan de orde, zoals het leren van sociale competenties en democratische meningsvorming,
evenals kennis van, verdraagzaam zijn naar en respect
hebben voor andere levensbeschouwingen, terwijl
persoonlijke en levensbeschouwelijke identiteitsontwikkeling een centraal doel van het vak GL is.
Omdat het onderzoek plaatsvond op vmbo-scholen
zijn schoolleiders en docenten GL van die scholen de
primaire doelgroep. De brochure biedt schoolleiders
en docenten van andere vormen van voortgezet onderwijs ook voldoende handvatten voor het formuleren
van beleid ten aanzien van dit onderwerp.
Paul Boersma
Taco Visser
Adviseurs Besturenraad
(De brochure is verstuurd aan de leden van de VDLG en aan
vmbo-scholen met een vak GL.)
Wat is burgerschap?
Om een visie op burgerschap te ontwikkelen, moet je weten wat je eronder verstaat. Dat is niet zo eenvoudig. Er
zijn veel definities van burgerschap in omloop. Hieronder
schetsen we vier benaderingen om de complexiteit van
burgerschap te tonen. In de volgende paragraaf schetsen
we ons burgerschapskader met tien indicatoren aan de
hand waarvan we de gesprekken met de schooldirecties
en de docenten zullen duiden.
Fons van Wieringen, voorzitter van de Onderwijsraad,
noemde in zijn toespraak op een conferentie over burgerschap te Zwolle op 2 december 2008 vier duale benaderingen van burgerschap:
• vanuit het locale of het kosmopolitische
• vanuit gemeenschapsdenken of denken op basis
van individuele universele rechten
• vanuit ‘Gemeinschaft‘ of ‘Gesellschaft’
• vanuit liberalisme of communitarisme.
De eerste twee benaderingen spreken voor zich. Staat
bijvoorbeeld de wijk, het dorp, de stad en de streek centraal of gaat het meer om wereldburgerschap? En worden
burgers meer benaderd vanuit hun culturele en collectieve context of juist meer individueel, als mensen met
universele rechten?
De twee laatste benaderingen vragen wel om een toelichting.
2
—
Voor de derde benadering biedt James Kennedy, hoogleraar Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit van
Amsterdam, een helder onderscheid, namelijk tussen
‘civic society’ en ‘civil society’. Civic society betreft een
uniforme burgerschapsopvatting, die uitgaat van dé samenleving, dé burger en dé overheid. Burgerschap wordt
benaderd als verticale relatie tussen overheid en burgers,
waarbij burgers primair zich te verantwoorden hebben
tegenover de overheid en haar interpretatie van burgerschap. Civil society betreft pluriforme interpretaties van
burgerschap waarbij burgers primair een horizontale relatie met andere burgers hebben. Het gaat dan om mensen
die in gemeenschappen leven en zich tegenover elkaar
moeten verantwoorden.
3
Met de onderscheiding van de vierde benadering houdt
Wiel Veugelers, bijzonder hoogleraar educatie aan de
Universiteit voor Humanistiek in Utrecht, zich bezig. In
het liberalisme is burgerschap gericht op het waarborgen van individuele mensenrechten en zelfontplooiing.
Elke burger is verantwoordelijk voor zichzelf en voor de
vrijheden van anderen binnen de kaders van de demo-
cratische rechtstaat. De overheid is ‘op afstand’. In het
communitarisme is het nastreven van algemene belangen
zinvoller dan dat van private belangen. Burgers leven
in gemeenschappen en ontlenen daar grotendeels hun
identiteit aan. De overheid moet gemeenschappen van
mensen maximale ruimte geven. Veugelers kiest voor een
combinatie van beide visies, die hij kritisch-democratisch
noemt. Hierin gaan een individuele en kritische houding
van de burger tegenover de overheid en een communitaristische houding van burgers onderling samen.
Kortom, omdat er vanuit diverse perspectieven naar burgerschap gekeken kan worden, zijn er talloze deinities
van. Wat alle deinities gemeen hebben, is dat het bij burgerschapsvorming gaat om:
• ruimte scheppen voor persoonlijke identiteitsontwikkeling;
• te leren over democratie en democratische rechten,
waarden en verantwoordelijkheden;
• mensen volwaardig te laten participeren en integreren in de samenleving;
• de diversiteit tussen mensen, culturen en levensbeschouwingen te respecteren;
• multiculturele ontmoeting van burgers met elkaar
te stimuleren.
Kader burgerschap
In de vorige paragraaf maakten we duidelijk dat burgerschap niet eenduidig te deiniëren valt, maar dat de
verschillende definities wel veel gemeen hebben. Om
misinterpretaties te voorkomen, zal iedereen de eigen benadering van burgerschap moeten expliciteren. Wij doen
dat in deze paragraaf.
Voor het onderzoek en de brochure hebben wij een tiental
indicatoren ontworpen, dat gebaseerd is op richtlijnen
voor burgerschap van de overheid en van de onderwijsinspectie (Toezicht op Burgerschap en Integratie, 2006) en op
de studie van de SLO (Een basis voor burgerschap, 2006).
Artikel 17 uit de wet op het voortgezet onderwijs stelt:
“Het onderwijs:
1.
gaat er mede van uit dat leerlingen opgroeien in een
pluriforme samenleving;
2.
is mede gericht op actief burgerschap en sociale integratie;
3.
is er mede op gericht dat leerlingen kennis hebben van
en kennismaken met verschillende achtergronden en
culturen van leeftijdgenoten.”
Visie overheid
De overheid heeft ten aanzien van het sinds 1 februari
2006 verplichte aandachtsgebied voor het onderwijs “actief burgerschap en sociale integratie” enkele procedurele
en inhoudelijke eisen aan scholen gesteld. Procedureel
zullen scholen een visie en doelstellingen voor burgerschap moeten formuleren en een plan van aanpak voor
het realiseren daarvan in hun curriculum – met verantwoording daarvan in schoolgids en schoolplan – moeten
opstellen. De onderwijsinspectie ziet daar op toe en inspecteert in de toekomst ook of de doelen en aanpak van
burgerschapsvorming geëvalueerd worden.
Voor het interpretatiekader is het van belang dat de inspectie inhoudelijk erop let of scholen:
• radicalisering signaleren en tegengaan,
• oefenplaatsen voor burgerschap zijn, waarin openheid en betrokkenheid is ten aanzien van de samenleving en oog voor diversiteit is,
• aan sociale competenties van leerlingen werken,
• zich houden aan de door de inspectie omschreven
democratische kernwaarden voor participatie in de
democratische samenleving:
1. Vrijheid van meningsuiting
2. Gelijkwaardigheid
3. Begrip voor anderen
4. Verdraagzaamheid
5. Autonomie
6. Afwijzen van onverdraagzaamheid
7. Afwijzen van discriminatie
Burgerschapsvorming SLO
De SLO geeft een model voor burgerschap dat aansluit bij
de inhoudelijke eisen van de inspectie. Aan de basis van
dit model staan drie begrippen:
• democratie – kennis van de democratie én het oefenen van democratische waarden,
• participatie – uitoefenen van vormen van leerlinginspraak en sociale verantwoordelijkheid (vrijwilligerswerk, maatschappelijke stage),
• identiteit – zowel het ontwikkelen van een eigen
persoonlijke en levensbeschouwelijke identiteit als
een collectieve identiteit met aandacht voor diversiteit en multiculturaliteit.
Onderzoek
Aan het onderzoek hebben de volgende vmbo-scholen
deelgenomen:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Canisius College, Nijmegen (rk/op)
De Borgen, Leek (samenwerkingsschool op/pc/rk)
De Goudse Waarden, Gouda (pc)
Etty Hillesum Lyceum, Deventer (samenwerkingsschool op/pc/rk)
Liudger, Drachten (pc)
Mgr. Rientjes Mavo, Maarssen (rk)
Talentstad, Zwolle (pc)
Van der Meij College, Alkmaar (samenwerkingsschool op/pc)
Van Lodenstein College, Hoevelaken (ref)
Vechtdal College, Hardenberg (pc)
Wartburg College, Dordrecht (ref)
Tien indicatoren burgerschap
Het onderzoek richt zich, zoals eerder gezegd, op datgene
wat volgens de schoolleiding aan burgerschapsvorming
op school gebeurt, of zou moeten gebeuren, en op datgene wat de docenten GL daaraan volgens deze docenten
zelf bijdragen, of zouden kunnen bijdragen.
Hieronder passeren de belangrijkste bevindingen uit de
interviews met de schoolleiders en de docenten GL de revue, gerangschikt per burgerschapsindicator uit ons kader
voor burgerschap. Sommige indicatoren worden voorzien
van een inleiding met enkele beschouwingen. Op deze
manier willen wij de indicatoren nader deiniëren, zodat
ons doel bereikt wordt: scholen helpen bij het bewustwordingsproces ten aanzien van burgerschap en bij het
maken van een analyse van hun curriculum op elementen
van burgerschap. Ook worden de belangrijkste bevindingen per indicator verwoord en wordt een samenvatting
van de bevindingen per school gegeven. In een aparte
bijlage zijn de interviews met de scholen beschreven.
In de slotparagraaf sluiten we af met onze conclusies met
betrekking tot de opvattingen van schoolleiders over
burgerschap op school en de bijdrage van GL aan burgerschapsvorming.
1.
Kader voor burgerschap
Door combinatie van de criteria van de onderwijsinspectie
en die van de SLO hebben wij een tiental indicatoren voor
burgerschap ontwikkeld waarmee we in de volgende paragraaf
de interviews met de schoolleiders en de docenten GL zullen
duiden. Het betreft de volgende indicatoren:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
Democratie en haar spelregels – in hoeverre
is er aandacht voor kennis over de democratie
en haar methoden van besluitvorming?
Democratische (basis)waarden – in
hoeverre wordt er geoefend in het bewust worden en hanteren van waarden
voor democratisch samenleven?
Participatie: inspraak en medezeggenschap – welke vormen van inspraak hebben
leerlingen in school?
Participatie: sociale verantwoordelijkheid – in hoeverre worden leerlingen uitgedaagd zich in te zetten voor anderen en de
maatschappij?
Identiteit: persoonlijk en levensbeschouwelijk – in hoeverre is er
aandacht voor de persoonlijke en de
levensbeschouwelijke ontwikkeling van
leerlingen?
Identiteit: omgaan met diversiteit en
de multiculturele samenleving – in
hoeverre is er bewust aandacht voor diversiteit en diverse culturen en levensbeschouwingen?
Identiteit: aandacht voor nationale
identiteit, Europees burgerschap en
wereldburgerschap – in hoeverre spelen
de nationale en mondiale aspecten van burgerschap een rol op school?
De school als oefenplaats – in hoeverre is
de school een samenleving in het klein waarin
openheid en betrokkenheid is ten aanzien van
elkaar en leerlingen leren verantwoordelijkheid te dragen?
Aandacht voor sociale competenties – in
hoeverre wordt er op school geoefend in
sociale vaardigheden en omgangsvormen?
Signaleren radicalisering – wat doet een
school met radicale opvattingen en gedragingen van leerlingen?
DEMOCRATIE
EN HAAR
SPELREGELS
Bij de indicator democratie en haar spelregels
ligt de nadruk op kennis van de democratie,
haar besluitvormingsprocessen en democratische rechten en plichten van burgers.
Burgerschapsvorming veronderstelt immers kennis van
de context waarin gevormd wordt. Vroeger had het vak
Geschiedenis hiervoor het onderdeel staatsinrichting, en
ook nu zijn er eindtermen in dat vak en in het vak Maatschappijleer die over de kennis van de democratische
staatsvorm en de principes van de democratische rechtstaat gaan. Kortom, veel van wat er bij deze burgerschapsindicator gevraagd wordt, heeft al een plek op school.
Hoe dan ook, in het kader van een curriculum burgerschap gaat het er om dat leerlingen weten hoe de democratische rechtstaat en de parlementaire democratie
functioneren, evenals welke rechten en plichten deze
staatsvorm aan burgers geeft. Hierbij valt te denken aan
zaken als:
• uitleg van de Trias Politica (de wetgevende, de
uitvoerende en de rechterlijke macht)
• uitleg over hoe het landsbestuur, provinciale staten en het gemeentebestuur in elkaar zit
• kennismaking met de discussie over Nederland als
monarchie
• kritische aandacht voor de scheiding tussen kerk
en staat – bijvoorbeeld dat deze scheiding iets anders is dan scheiding tussen geloof en politiek
• het leren kennen van en het onderscheid tussen
het civiele recht en het strafrecht, de grondwet, de
mensenrechten en de daarvan afgeleide rechten
van het kind
• aandacht voor het Europees parlement, internationalisering en wereldburgerschap.
Voor leerlingen staan deze zaken vaak ver van ze af,
daarom lijken discussies in de media en de samenleving
een goed instrument om leerlingen met deze soms droge
kenniszaken te laten kennismaken. Wat is de kracht van
de partij van Geert Wilders en de beweging van Rita Verdonk? Wat is de grens van de vrijheid van meningsuiting
in relatie tot de vrijheid van godsdienst? Welke rechten
hebben asielzoekers? Worden in Nederland de rechten
van hun kinderen geschonden?
Ten slotte is het van belang dat leerlingen weten hoe be-
C.S.G. Liudger, locatie De Splitting,
Drachten
Bij Maatschappijleer wordt leerlingen het nodige geleerd over het
functioneren van de democratie (met onder andere ook aandacht
voor (ruimte voor) extreme partijen, rechten en plichten van burgers, leefbare samenleving, niet zozeer het Nederlanderschap,
maar wel culturele uitingen die typisch Nederlands zijn). Democratie als thema komt niet bij Godsdienst ter sprake. Bij Godsdienst
gaat het vooral om hoe jij als leerling in het leven staat.
sluitvormingsprocessen en vormen van inspraak in de
praktijk werken in Nederland, zowel op gemeentelijk als
op landelijk niveau. Als leerlingen participeren in school
en samenleving op het gebied van bestuur en inspraak zullen ze moeten weten welke rechten en plichten ze in dit
kader hebben, zoals actief en passief stemrecht.
Ook deze zaken staan echter soms ver van leerlingen af.
Wellicht helpt het daarom om inspraak in kleinere context
te zien. Welke afspraken en vormen van inspraak herkennen zij thuis, in de klas en op school? Zo leren leerlingen
contextueel wat bestuur en inspraak inhoudt. Een andere
manier om politiek dichter bij de leerlingen te brengen, is
door een excursie te organiseren naar de Tweede Kamer
of door vertegenwoordigers van politieke partijen uit te
nodigen op school. Als het doel daarvan is om leerlingen
in te leiden in divers politiek gedachtegoed, hoort dat bij
deze indicator. Wanneer leerlingen mee debatteren met
politici is het eerder een vorm van participatie.
In ons onderzoek bleek deze burgerschapsindicator – kennis van democratie en haar spelregels – een ondergeschoven kindje. Slechts twee van de geïnterviewde docenten
GL zeiden hier aandacht aan te besteden in hun lessen –
waarvan de laatste echter niet bij het vak Levensbeschouwing – en weinig schoolleiders spraken zich uit over deze
indicator:
• de docent Godsdienst van het Wartburg College
stelt dat er bij Godsdienst aandacht is voor de democratische rechtstaat. De nadruk ligt daarbij op
het reflecteren daarop.
• door het Canisius College, waar Levensbeschouwing in de onderbouw en Maatschappijleer in de
bovenbouw gegeven wordt, werd aangegeven dat
er enkel bij Maatschappijleer kennisoverdracht
over de parlementaire democratie plaatsvindt.
• voor het Liudger: zie kader
Kortom, het lijkt er op dat voor burgerschapsvorming
niet direct aan het kenniselement daarvan gedacht wordt.
Zeker niet vanuit schoolleiderperspectief. Het kan echter
ook zijn dat kennis over de democratie en haar spelregels
verondersteld geacht wordt. Hoe dan ook, voor onze interpretatie van burgerschap mag het kenniselement niet
ontbreken. Vandaar deze eerste indicator.
2.
DEMOCRATISCHE
(BASIS)WAARDEN
Kennis over de democratie volstaat niet volgens ons. Er moet ook een democratische gezindheid zijn.
Kennisaspecten richten zich meer op de inhoud van de
democratie, gezindheidaspecten meer op de democratische vorm – het democratisch proces. Maar een gezindheid overdragen gaat niet zo maar. Gezindheid wordt
gevormd – vandaar ook burgerschapsvorming – en moet
worden geoefend, wil het overgedragen en nagevolgd
worden. Een goed voorbeeld doet goed volgen.
Om taal te geven aan gezindheid wordt vaak over waarden gesproken. De onderwijsinspectie formuleert in het
kader van burgerschapsvorming daarom zeven hoofdwaarden voor participatie in de democratische samenleving. Feitelijk zijn die hoofdwaarden echter niet allemaal
echte waarden. Gelijkwaardigheid, verdraagzaamheid en
autonomie kunnen waarden genoemd worden, want het
zijn idealen waarnaar je kunt streven (hoewel autonomie
ook een uitgangspunt kan zijn). Begrip voor anderen kan
ook een waarde genoemd worden, maar wellicht is openheid of diversiteit een betere formulering. Maar vrijheid
van meningsuiting en het afwijzen van onverdraagzaamheid en discriminatie zijn geen waarden. Dit zijn alle
drie normen, die per wet geregeld worden. We kunnen
onze mening vrij uiten in Nederland – we hebben een
democratie en persvrijheid – en de wet staat niet toe dat
mensen bijvoorbeeld haat zaaien en discrimineren (op
bepaalde gronden).
Kortom, een democratische gezindheid aanleren via het
leren van democratische waarden is nog niet gemakkelijk.
Enerzijds omdat die waarden lastig te benoemen zijn,
anderzijds omdat ze nog moeilijker te definiëren zijn.
Waarden worden vaak geformuleerd in abstracte, meer-
Wartburg College, locatie Marnix,
Dordrecht
Zowel de leraar GL als de schoolleider vinden dat aan solidariteit,
empathie en verdraagzaamheid nog relatief te weinig aandacht wordt
besteed in de lessen. Het leren van verdraagzaamheid is voor leerlingen
van deze leeftijd nog erg moeilijk, maar wel van groot belang. Ze moeten leren een mens op zijn menszijn te beoordelen. Docenten moeten
hen hierin begeleiden en zelf het goede voorbeeld geven.
Samengevat gaat het bij GL om de volgende waarden:
duidige concepten. De schoolleider van het Van der Meij
College gaf hiervan een mooi voorbeeld. Bij de waarde
‘autonoom’ denkt hij aan de Amsterdamse beweging ‘Autonomen’. Dat is een zeer speciieke en contextbepaalde
interpretatie van autonomie. Met andere woorden, het
aanleren van abstracte waarden wordt snel weinigzeggend. Wat wordt er eigenlijk geleerd?
Wij stellen daarom dat er bij deze burgerschapsindicator
nadruk moet liggen op het inoefenen en contextualiseren
van democratische waarden. Autonomie, gelijkwaardigheid, verdraagzaamheid, begrip voor anderen en ‘vrijheid van meningsuiting’ moeten in concrete praktijken
en contexten van jongeren geoefend en gespecificeerd
worden. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld met elkaar in
dialoog en debat gaan wat bepaalde democratische waarden voor hen betekenen. En in die dialoog en dat debat
worden die waarden ook direct toegepast. Deze indicator
ligt daarom dicht aan tegen de indicator ‘sociale competenties’. Niet onbelangrijk ook is dat de leerlingen leren
kritisch te reflecteren op de kernwaarden.
Wij denken overigens dat veel scholen reeds lang vorm
geven aan vormen van debat en dialoog. In projecten,
maar zeker ook bij een vak als GL. We zien dat terug in
ons onderzoek.
6
—
7
In tegenstelling tot het kennisaspect van de democratie
staat bij GL volgens de docenten GL het oefenen van
democratische waarden wel centraal. Autonomie wordt
daarbij weinig genoemd, en ook niet door iedereen als een
centrale waarde gewaardeerd, maar verdraagzaamheid en
omgaan met anderen worden veel genoemd. ‘Meningsuiting’ spant de kroon en wordt overal genoemd, hoewel
soms ook in de betekenis van meningsvorming of het
verwoorden en beargumenteren van meningen.
Op het Van der Meij College
stelt de docent van het vak Lef
(Levensbeschouwing samen met
Maatschappijleer), dat het gaat
om meningsvorming over het
samenleven met anderen.
De docent Godsdienst van het
Liudger signaleert veel rechtse
meningsuitingen, waardoor hij
juist debat organiseert om het
begrip voor andersdenkenden
aan te leren.
De docente Levensbeschouwing
van het Etty Hillesum Lyceum
noemt meningsuiting, zolang
er maar wel argumenten voor
gegeven worden, en verdraagzaamheid.
Op het Talentstad geeft de docent Levensbeschouwing ruimte
voor het onderzoeken en formuleren van de eigen mening.
Voor de docenten Godsdienst
van het Van Lodenstein College
ligt de nadruk ook op meningsuiting en de nadruk op de toelichting van de standpunten.
Bij het Wartburg College ligt er
bij Godsdienst nadruk op reflectie op democratische basiswaarden.
Voor het Canisius College noemt
de docente Levensbeschouwing/ Maatschappijleer meningsvorming het belangrijkste.
Volgens de docente Levensbeschouwing van de Mgr. Rientjes
Mavo leren leerlingen hun meningen verwoorden en omgaan
met feedback en kritiek. Daarbij
is er aandacht voor democratische principes.
De docente Godsdienst van het
Vechtdal College licht de waarden meningsuiting en gelijkheid
toe: een eigen mening verwoorden met begrip voor andersdenkenden.
De docente Godsdienst van
De Goudse Waarden noemt vier
waarden: vrijheid van meningsuiting, gelijkwaardigheid, begrip
voor anderen en verdraagzaamheid.
De Borgen kent weer beide
kanten van de medaille. Voor de
docente Levensbeschouwing
gaat het in de les om de eigen
mening en de verdraagzaamheid
naar andere culturen.
De schoolleiders noemen bij
deze burgerschapsindicator
betrekkelijk weinig waarden.
Dit komt mogelijk omdat zij
in hun functie verder afstaan
van het primaire proces.
Schoolleiders hebben in hun
werk minder met de directe
vorming van leerlingen te
maken. Vier schoolleiders
gaven het volgende aan:
Op het Canisius College is er
impliciet aandacht is voor kernwaarden als gelijkwaardigheid,
autonomie en niet-discrimineren.
Op de Mgr. Rientjes Mavo is het
leren uiten en onderbouwen van
de eigen mening en de aandacht
voor anderen van belang.
Op het Vechtdal College lijkt het
aanleren van een democratische
houding zeer zinvol gezien de
vele aanwezige vooroordelen bij
leerlingen.
Op het Liudger gaan meningsuiting en respect hand in hand.
3.
PARTICIPATIE
De Borgen, Leek
De lerares GL schat in dat kinderen de inspraak te weinig
vinden. De school kent een leerlingenmedezeggenschapsraad, maar zij hoort nogal eens van de leerlingen: “We
hebben het bij de MR neergelegd, maar er wordt niets mee
gedaan.” Ze noemen dan bijvoorbeeld het schoolgala dat
niet van de grond komt. Leerlingen mopperen hierover.
De lerares GL vraagt zich verder af of leerlingen wel zoveel
inspraak hebben, er zijn veel regels en daar hebben de
leerlingen zich aan te houden.
INSPRAAK, MEDEZEGGENSCHAP
De valkuil bij deze burgerschapsindicator – zo
blijkt ook uit ons onderzoek – is dat participatie als inspraak en medezeggenschap strikt
formeel opgevat wordt.
Men denkt aan officiële zaken als een leerlingenraad en
leerling-participatie in de medezeggenschapsraad. In concreto zijn er veel meer vormen van inspraak en medezeggenschap mogelijk in en rond de school, zoals:
• leerlingen die mee beslissen over afspraken en
omgangsregels in de klas en in de school
• leerlingen die min of meer invloed hebben op de
vorm van de lessen van hun docenten
• de keuzemogelijkheden voor leerlingen hoe ze
leren en de leerstof verwerken
• de stem die leerlingen hebben bij het beoordelen
van hun docenten
• de nadruk die er in school, bijvoorbeeld bij bepaalde vakken of projecten, ligt op het leren debatteren
• de aandacht die er bij debatteren besteed wordt aan
het ontwikkelen van een actieve en kritische houding ten opzichte van de samenleving
• de participatie van leerlingen in (semi-)publieke
debatten over maatschappelijke thema’s in de
school en/of de plaatselijke gemeente
• de jongerenverkiezingen die op school gehouden
worden als er gemeentelijke, landelijke of Europese verkiezingen zijn
• het functioneren van een leerlingenparlement
naast een leerlingenraad, waarin alle klassen vertegenwoordigd zijn
• leerlingen die in het kader van de maatschappelijke
stage leren meepraten en meebeslissen in besturen
van verenigingen, in de wijk en/of in gemeentelijke zaken.
Wij vermoeden dat op scholen meerdere van bovenstaande vormen van medezeggenschap en inspraak een
rol spelen, maar dat schoolleiders en docenten die vormen niet als zodanig typeren.
Uit ons onderzoek blijkt inderdaad dat schoolleiders en
docenten GL bij deze burgerschapsindicator sterk gericht
zijn op formele leerling-inspraak en medezeggenschap.
Voor de docenten was het dan ook simpel: daar houdt het
vak GL zich als zodanig niet mee bezig.
Maar ook slechts drie schoolleiders geven aan enige aandacht te besteden aan formele inspraak en medezeggenschap en uiteindelijk denkt maar één schoolleider aan een
gewenste, andere vorm van leerling-inspraak:
Op het Wartburg College is er
een leerlingenraad en zitten
leerlingen in de medezeggenschapsraad.
Ook Talentstad en de Mgr.
Rientjes Mavo kennen een leerlingenraad. Bij die laatste school
bestaat die raad uit klassenvertegenwoordigers.
De schoolleider van het Vechtdal
College bracht een andere vorm
van inspraak in. Hij zou graag
zien dat leerlingen de schoolregels mee helpen opstellen.
4.
PARTICIPATIE:
SOCIALE
VERANTWOORDELIJKHEID
Net als bij de vorige indicator is er ook hier een
valkuil.
Sociale verantwoordelijkheid wordt snel geïdentificeerd
met de maatschappelijke stage, te meer omdat de overheid deze vorm van participatie verplicht stelt in 2011.
Maar ook hier geldt weer dat er meerdere vormen van
sociale verantwoordelijkheid in scholen te vinden zijn,
vaak ook mede bepaald door de schoolidentiteit.
Te denken valt aan actieve participatie van leerlingen:
•
•
•
•
•
•
8
—
•
9
•
•
•
In acties voor goede doelen en projecten voor de ‘derde wereld’ (Solidaridad, Going Global)
In projecten en lessen over mensenrechten en vluchtelingen, bijvoorbeeld het schrijven van brieven aan
politieke gevangenen (Amnesty International) of
emailcontact met leeftijdgenoten in bezette gebieden,
bijvoorbeeld in Palestina (Sharing Stories)
In debatten en contacten met vertegenwoordigers van
(ideële) maatschappelijke instellingen door middel
van excursies of het uitnodigen van vertegenwoordigers van die organisaties in school (bijvoorbeeld:
bedrijven, zorginstellingen, politie, kerken, culturele
instanties, sportclubs, buurthuis, wereldwinkel, vrijwilligersorganisaties, etc.)
In ontmoetingen met verschillende groepen mensen
in de samenleving, bijvoorbeeld moslims, Hare Krisjna’s, gevangenen, daklozen, milieu- en dierenrechtenactivisten, etc.
In ontmoetingen met verschillende groepen leeftijdgenoten, bijvoorbeeld door middel van uitwisselingen
met scholen in Nederland in het kader van multiculturele ontmoetingen of in internationale uitwisselingen met scholen uit Oost-Europa waarbij ervaringen
opgedaan worden met thema’s als liberalisme en communisme, arm en rijk en interculturele ontmoeting
(Jouw school, mijn school)
In leerlingenzorg en mentoraat, bijvoorbeeld als vertrouwensleerling ter aanvulling op de reguliere counseling, door middel van peermediation bij conlicten
en/of in de begeleiding van het brugklaskamp door
oudere leerlingen, of zomerkampen
In de organisatie van open dagen van de school,
schoolfeesten, muziekavonden, tentoonstellingen en
andere culturele evenementen
In de voorbereiding en uitvoering van levensbeschouwelijke vieringen op school, zoals rond Kerst en Pasen
of anderszins
Bij het schoon houden van de school en de omgeving
van de school
Bij de veiligheid in de school, de omgeving van de
school en bij evenementen op school.
Ook hier vermoeden we weer dat op scholen meerdere
van bovenstaande vormen van sociale verantwoordelijkheid vorm gegeven worden, maar dat schoolleiders en
docenten veel van die vormen niet onder sociale verantwoordelijkheid rangschikken.
De scholen in ons onderzoek bleken zich bij de interpretatie van deze burgerschapsindicator vooral te oriënteren
op het organiseren van maatschappelijke stages. Dat maken we hoofdzakelijk op uit de reacties van de schoolleiders. Toch worden soms ook andere vormen, zoals peermediation, het organiseren van activiteiten en vieringen
en acties voor het goede doel genoemd.
Op het Van der Meij College wil
de schoolleider de maatschappelijke stage samen met plaatselijke organisaties vormgeven.
De maatschappelijke stage op
het Etty Hillesum Lyceum wordt
in themaweken georganiseerd in
samenwerking met buitenschoolse organisaties. Ook participeren
leerlingen bij open dagen.
Op het Wartburg College noemt
de schoolleider het organiseren
van activiteiten voor de buurt,
acties en vieringen als activiteiten van de school.
Op het Van Lodenstein College
organiseren leerlingen wel activiteiten, maar moet de stage nog
ontwikkeld worden.
De betrokkenheid op de omgeving is het centrale thema voor
het Canisius College.
Op het Vechtdal College heeft
de school relaties met het bedrijfsleven en maatschappelijke
organisaties.
Op De Goudse Waarden doen
leerlingen aan peermediation.
De schoolleider probeert leerlingen meer in de vieringen te laten
participeren.
Op het Liudger staat de maatschappelijke stage nog in de
steigers. De school verbindt zich
met maatschappelijke organisaties. De school kent wel sociale
acties.
De schoolleider van Talentstad
noemt een ander perspectief.
Directie en bestuur zijn onderdeel van de samenleving en
moeten daarom in de omgeving
van de school wonen. Er is een
maatschappelijke stage.
De schoolleider van De Borgen
vindt dat leerlingen hun verantwoordelijkheid moeten nemen
voor de omgeving, evenals tegenover elkaar. Er zijn projecten
voor het goede doel.
Ten slotte blijken er op sommige scholen in ons onderzoek bij het vak GL (of een
aanverwant vak als Maatschappijleer) projecten te zijn
die onder de indicator ‘sociale
verantwoordelijkheid’ vallen:
Op het Van der Meij College
doen leerlingen bij Lef contact
op met maatschappelijke organisaties. De docent heeft contact
met een organisatie van exdelinquenten.
De docente Levensbeschouwing
van het Etty Hillesum Lyceum
laat leerlingen hun ouders interviewen.
De maatschappelijke stage op de
Mgr. Rientjes Mavo is onderdeel
van Levensbeschouwing. De leerlingen regelen hun activiteiten zelf.
De docente Levensbeschouwing
van De Borgen besteedt veel aandacht aan omgang met het milieu.
De maatschappelijke stage op
De Goudse Waarden wordt door
het vak Maatschappijleer georganiseerd.
Mgr. Rientjes Mavo,
Maarssen
5.
IDENTITEIT:
De school vindt het verrijkend dat
haar leerlingen zien dat de maatschappij steunt op mensen die
vrijwilligerswerk doen. Het doel is
om leerlingen te laten inzien dat je
iets kunt doen vanuit betrokkenheid, niet alleen omdat het moet of
omdat het je geld oplevert. Voorbeelden zijn: helpen in een bejaardentehuis; samen met gehandicapten hout kappen en verwerken; eten
rondbrengen in een ziekenhuis;
vrijwilligerswerk doen op de eigen
school. Een initiatief van het vak
Levensbeschouwing was meedoen
aan een actie van het Rode Kruis en
aan de herdenkingsdag van vermiste
kinderen.
PERSOONLIJK EN
LEVENSBESCHOUWELIJK
Als bij burgerschapsvorming het woord ‘burgerschap’ benadrukt wordt, ligt het voor de
hand om te denken aan democratie en participatie in de samenleving.
Wordt de nadruk gelegd op ‘vorming’ dan komt het vizier
onherroepelijk op identiteitsvorming te liggen. Vandaar
dat wij, evenals de SLO, bij burgerschapsvorming uitgebreid aandacht besteden aan ‘identiteit’. Er zijn zelfs drie
indicatoren!
Maar identiteit is tegelijkertijd nooit een neutraal begrip.
Zoals er geen vorming is zonder mens- en wereldbeeld,
zo is er geen identiteitsvorming zonder levensbeschouwelijke component. Dit geldt echter ook voor het begrip
‘burgerschap’ zelf. Daarin zit altijd een levensbeschouwelijke component. In zijn of haar visie op burgerschap
en samenleving draagt elke burger een levensbeschouwing uit. Reden te meer voor ons om bij deze eerste
burgerschapsindicator ‘identiteit’ niet alleen uit te gaan
van individuele persoons- en identiteitsvorming – dat is
ontegenzeggelijk een belangrijk doel van burgerschapsvorming – maar ook van de levensbeschouwelijke identiteitsvorming – waarmee we de aandacht richten op de
levensbeschouwelijke verbanden en tradities waarin burgers zich bevinden.
Wij kiezen er wel voor om beide vormen van identiteitsvorming van elkaar te onderscheiden. We spreken enerzijds van persoonlijke identiteitsvorming en anderzijds
van levensbeschouwelijke identiteitsvorming. Hoewel
de scheiding van beide zaken een kunstmatige is – elke
persoonlijke identiteitsvorming is tevens een levensbeschouwelijke en vice versa –, onderscheiden we ze toch
om de volgende redenen. Bij veel persoonlijke identiteitsvorming (denk aan vragen als: Wie ben ik? Wat zijn
mijn kwaliteiten en zwaktes? Wat zijn mijn meningen
in bepaalde zaken? Hoe verhoud ik mij ten aanzien van
anderen?) is de levensbeschouwelijke identiteitsvorming
impliciet. Die laatste wordt pas expliciet als er nadrukkelijk naar gevraagd wordt in levensbeschouwelijk perspectief, zoals door het stellen van levensvragen of het
reageren op levensbeschouwelijke antwoorden en verhalen van al dan niet godsdienstige levensbeschouwingen.
Ten tweede hebben we op school te maken met jongeren
die in een ontwikkelingsfase komen, waarin zij hun eigen
persoon en identiteit moeten leren kennen los van hun
ouders en de sociale en levensbeschouwelijke verbanden
waarin zij leven. Zelf hun levensbeschouwing verwoorden of vormgeven is in die fase vaak te veel gevraagd.
Kortom, het is verstandig om bij de indicator ‘identiteit’
– in de ontwikkelingsfase van de adolescentie – verschil
te maken tussen persoonlijke en levensbeschouwelijke
identiteitsvorming.
Om nader toe te lichten wat deze indicator van burgerschapsvorming precies inhoudt, kunnen we volstaan
door naar het vak GL te kijken. Identiteitsontwikkeling
is de core business van dat vak, zowel in persoonlijke als
in levensbeschouwelijke zin. Persoonlijke identiteitsvorming betekent dat leerlingen bij GL leren nadenken over
zichzelf en de ontwikkeling van hun persoonlijkheid cq.
10
—
11
hun eigen mening, en tegelijk leren omgaan met anderen
en de tegengestelde meningen van anderen. Levensbeschouwelijk is er aandacht voor enerzijds het eigen geloof
van leerlingen en hun (vaak fragmentarische) levensbeschouwing, en anderzijds juist voor verdraagzaamheid
en diversiteit – de grote wereldreligies en het humanisme
passeren in het curriculum van GL regelmatig de revue.
Het vak GL gebruikt ten slotte vaak levensthema’s en
levensvragen als vakdidactische methode.
In ons onderzoek komt naar voren dat bijna alle docenten
de hiervoor beschreven vakdidactische methode hanteren en persoonlijke en levensbeschouwelijke identiteitsontwikkeling centraal stellen in het vak. Veel leraren GL
verkennen met de leerlingen hun eigen leefwereld aan de
hand van levensthema’s (bijvoorbeeld schoonheid/uiterlijk, arm/rijk, relaties, toekomst en traditie, dood). Daarbij besteden zij op scholen met vooral een christelijke
signatuur aandacht aan de levensbeschouwelijke tradities.
Soms ligt het accent op de meer spirituele vorming, soms
op kennis van wat anderen beweegt (diversiteit). Vooral
dat laatste krijgt veel aandacht.
Samengevat zeiden de docenten het volgende:
De schoolleiders benoemen vooral de waarden waartoe
de school, mede door middel van het vak GL, de leerling wil vormen. In de scholen met een meer algemene
signatuur wordt door de ene school de nadruk gelegd op
de persoonlijke ontplooiing (talent) en eigenheid van de
leerling (zichzelf zijn), en op de andere school noemt de
schoolleider veeleer de sfeer en het samen school zijn als
mede bepalend voor een vak als GL. De meeste schoolleiders focussen vooral op sociale vorming en noemen het
belangrijk dat de leerlingen zich een grondhouding eigen
maken van respect en verdraagzaamheid. Soms streeft de
school naar meer altruïstische waarden als opkomen voor
wat zwak is, zich voor anderen verantwoordelijk weten
en gevoelens van solidariteit kennen.
Op het Van Lodenstein College
leren de leerlingen, evenals hun
docenten Godsdienst, uitdragen
wie zij zijn. De Tien Geboden
zijn hierbij richtinggevend voor
de eigen houding en de houding
naar de ander en de samenleving.
Een aantal christelijke en vooral reformatorische scholen
legt nadruk op de vorming in de eigen religie en reikt
vooral informatie over andere levensbeschouwingen aan.
De ene school doet dat vanuit een apologetisch motief
(respectvol, doch kritisch en wetend waarin je van andere
levensbeschouwelijke visies verschilt), de andere school
noemt de humantiteit (solidariteit, empathie en verdraagzaamheid) als focus van de levensbeschouwelijke
vorming.
ming in de beschouwingen van onderwijskundigen over de
bijdrage van de school aan de ontwikkeling van burgerschap
niet veel aandacht. De nadruk ligt op de kwalificering voor
een beroep of een vervolgopleiding (ook ontwikkelen van je
mogelijkheden) en op de socialisering van de leerling (sociale en maatschappelijke vorming = burgerschapsvorming,
al gebruiken scholen die term niet, zij duiden het als leren
omgaan met diversiteit en dragen van verantwoordelijkheid). Men gaat vaak voorbij aan de persoonlijke en levensbeschouwelijke vorming als zodanig, waardoor een persoon
zich met sommigen verbonden voelt en met anderen niet.
Veel leerlingen worden gevormd in een bepaald verband,
dat hun een persoonlijke identiteit geeft (verwantschap met
anderen, zich onderscheidend van derden). Het belang om
in een vertrouwde kring van min of meer gelijkgezinden zich
te vormen en te ontwikkelen is evident. Lange tijd was dat
de grondtoon van onze samenleving, het gaf de samenleving
haar karakter.
De focus ligt nu veel op het samenleven, waarbij je voorbij
kunt gaan aan de eigen levensovertuiging. De Onderwijsraad heeft zich eerder tegen deze versmalling van bur-
Men mag de conclusie trekken dat de scholen met systematische aandacht voor GL veel bijdragen aan de persoonlijke en levensbeschouwelijke vorming en aan het
leren leven in een wereld waarin ‘kennis’ wordt gemaakt
met (mensen uit) verschillende tradities, vooral met het
oog op de humaniteit.
We maken even een excurs:
Hoewel de scholen die aan het onderzoek meedoen de persoonlijke identiteitsvorming belangrijk vinden mede met het
oog op het samenleven, krijgt de persoonlijke identiteitsvor-
Het vak Lef op het Van der Meij
College behandelt levensthema’s
vanuit levensbeschouwelijke tradities en algemene zingeving met
het oog op persoonsvorming.
Op het Etty Hillesum Lyceum is
aandacht voor identiteitsontwikkeling een centraal punt. De
docente Levensbeschouwing
heeft het ook over het thema
‘Wie ben ik’, maar koppelt daaraan aandacht voor de vijf grote
godsdiensten en het humanisme. Doel is de eigen mening
te ontwikkelen samen met
levensbeschouwelijke verdraagzaamheid.
Bij Godsdienst op het Wartburg
College gaat het om persoonlijke oriëntatie op het geloof en
de kennisoverdracht over christendom en andere religies.
In de onderbouw van het Canisius College leren leerlingen bij
Levensbeschouwing over levensbeschouwelijke pluriformiteit.
In de bovenbouw is er bij Maatschappijleer juist weer aandacht
voor identiteitsontwikkeling.
De docente Levensbeschouwing
van de Mgr. Rientjes Mavo leert
leerlingen kritisch na te denken
over zichzelf en anderen aan
de hand van levensvragen en
levensthema’s. Leerlingen leren
hun geloof kennen en de klas is
een ontmoetingsruimte.
Diverse levensbeschouwelijke
stromingen worden ook bij
Godsdienst op het Vechtdal College behandeld. Levensthema’s
worden ingezet om leerlingen
na te laten denken over zichzelf
en de samenleving. De eigen
identiteit en de verhouding tot
anderen zijn even belangrijk.
Op De Goudse Waarden brengt
de docente Godsdienst haar
leerlingen Bijbelkennis bij vanuit allerlei levensvragen. Via
levensthema’s leren leerlingen
nadenken over zichzelf en hoe
ze in het leven staan. Er zijn ook
vergelijkingen met andere godsdiensten.
Bij Godsdienst op het Liudger
staat het meest centraal: hoe sta
jij in het leven? Thema’s uit het
jodendom worden met de actualiteit verbonden. Verder wordt
er aandacht geschonken aan
andere actuele thema’s, zoals
geweld in de samenleving.
Voor de docent Levensbeschouwing van Talentstad zijn
diversiteit en godsdienstvrijheid
belangrijke uitgangspunten.
Op De Borgen wordt er naast Levensbeschouwing ook een deel
Godsdienst gegeven waar de vijf
wereldgodsdiensten behandeld
worden. Bij Levensbeschouwing
leren leerlingen over zichzelf en
de eigenwaarde van anderen.
Daarom zijn morele oordelen en
sociaal/moreel gedrag van groot
belang bij het vak.
Als we de antwoorden van
de docenten GL vergelijken
met die van de schoolleiders,
valt op dat de schoolleiders
meer antwoorden richting de
persoonlijke dan de levensbeschouwelijke vorming:
De schoolleider van het Van
der Meij College benadrukt
de vorming van leerlingen tot
zelfstandige mensen met verantwoordelijkheid voor zichzelf en
anderen.
De schoolleider van het Wartburg College noemt hier de
inzet op solidariteit, empathie en
verdraagzaamheid – mensen op
humaniteit beoordelen, vanuit
de eigenheid van de reformatorische school.
De schoolleider van het Van
Lodenstein College zegt bij deze
indicator dat de school een visie
op burgerschapsvorming ont-
wikkelt vanuit de eigen schoolidentiteit en dat leerlingen zich
niet niet zomaar aanpassen aan
de identiteit van de ander.
De Mgr. Rientjes Mavo wil de
leerlingen bewust vormen met
waarden uit de katholieke traditie.
De schoolleider van het Canisius
College noemt als centrale waarden waar de school nadruk op
legt: verantwoordelijkheid (geven en nemen), aandacht, thuis
voelen, goede sfeer, vertrouwen.
Volgens de schoolleider van het
Vechtdal College gaat het om
vorming van leerlingen als sociaal verantwoordelijke burgers.
De schoolleider van De Goudse
Waarden ziet zijn christelijke
school aan burgerschapsvorming
doen vanuit de schoolidentiteit.
De schoolleider van Talentstad
benadrukt hierbij als waarden
van de school: ontwikkelen van
talent, respect voor de eigenheid
van mensen, ontmoeting met elkaar, aandacht voor zingeving en
verantwoordelijk zijn voor jezelf,
anderen en de samenleving.
Op De Borgen is er volgens de
schoolleider veel overleg over
hoe er met kinderen omgegaan
wordt. Leerlingen krijgen de
ruimte zichzelf te worden.
gerschapsvorming verzet. Zij schetste drie typen van de
verbindende school. Het eerste type gaat ervan uit dat ieder
zichzelf wil realiseren en bindt de leerlingen op een gemeenschappelijke toekomst met het voorbijgaan aan of overstijgen van culturele en religieuze verschillen. Het tweede type
gaat uit van diversiteit, het erkent de culturele en religieuze
verschillen maar laat ze in het onderwijs met elkaar in gesprek komen. Het derde type hecht veel waarde aan de levensbeschouwelijke vorming binnen een bepaald normatief
en levensbeschouwelijk kader (nadruk op de gezamenlijke
identiteitsvorming, groepsvorming). Van alle drie de typen
noemt de Onderwijsraad de kracht en de zwakte. Zo merkt
ze op dat scholen van het derde type leerlingen zeker bindingen geven en dat ze met die bewuste identiteit kunnen
deelnemen aan de samenleving. Maar deze scholen zullen
zich wel bewust dienen te zijn dat de leerlingen ook ontmoetingen moeten hebben met andersdenkenden, want dat
vraagt onze tijd van mensen (een vraagstuk dat ook speelt
bij het vraagstuk met betrekking tot integratie/segregatie).
Tot zover de excurs.
Mgr. Rientjes Mavo, Maarssen
De schoolleider vertelt dat de school in de katholieke traditie staat.
‘We vieren het gewone leven en vieren doe je samen.” Gerechtigheid, liefde en respect voor ieders godsbeeld staat centraal. De
school helpt bij het ontdekken van de samenleving en wil vanuit de
katholieke traditie een essentiële bijdrage leveren aan de vorming en
ontplooiing van leerlingen.
6.
Vechtdal College, Hardenberg
“Bij vlagen nuanceer je als leraar. In deze omgeving steigeren ze al bij
het woordje allochtoon. Zo reageren sommige leerlingen bot bij een
opdracht om een interview te houden met iemand van niet-Nederlandse
afkomst: ‘Ik praat niet met zwarten…,’ was een reactie.”
IDENTITEIT:
OMGAAN MET DIVERSITEIT EN
DE MULTICULTURELE
SAMENLEVING
12
—
13
“Het voordeel van de verzuilingsperiode was
dat Nederland een land van minderheden was.
Die volksdelen konden niet van elkaar eisen
dat de ander zich aanpaste.
In de jaren negentig ontstond er een dominante cultuur:
liberaal, seculier, blank. Het leek het ‘einde van de geschiedenis’. In het huidige decennium klinkt vanuit die
meerderheid: het is dan misschien toch niet het einde van
de geschiedenis geworden, maar jullie moeten je wel aan
ons aanpassen. (…) Maar een diverse samenleving is hard
werken. Dat betekent aanpassen over en weer. Het zoeken
naar een gemeenschappelijke identiteit is legitiem, maar
houd de uitkomst open.” (James Kennedy).
Mogelijk de belangrijkste reden voor de overheid om een
aandachtsgebied ‘actief burgerschap en sociale integratie’’ verplicht te stellen, is haar zorg om een samenleving
waarin mensen met verschillende achtergronden binnen
een democratie kunnen samenleven. Op de manier waarop dat blijkbaar lange tijd kon, zoals Kennedy aangeeft
(men eiste van de ander niet dat die zich aanpaste, men
leefde in eigen verbanden naast elkaar), kan het blijkbaar
niet meer. Men vreest nu eerder een herzuiling. Vandaar
dat het onderwijs veel aandacht moet geven aan het leren
kennen van anderen, en aan het leren omgaan met diversiteit waarbij men zoekt naar wat allen bindt. Een nieuw
soort nationaal gevoel moet gewekt worden.
Aandacht voor diversiteit wordt in het onderwijs op de
scholen met een vak GL voornamelijk geïnterpreteerd als
aandacht voor diverse levensbeschouwingen en overtuigingen. Aandacht voor diverse culturen komt voor en is
gewenst, maar leerlingen van diverse culturele achtergronden ontmoeten elkaar lang niet overal.
Dat is in het kort de belangrijkste bevinding van het
onderzoek: de meeste scholen hebben een min of meer
homogene populatie. Een school als het Van der Meij
College bevindt zich in een andere situatie. Daar komen
leerlingen van twee openbare en van een christelijke
school in een nieuw verband samen. De openbare leerling zal geconfronteerd worden met het thematiseren van
levensbeschouwingen en systematische gesprekken over
levensbeschouwelijke thema’s en stromingen. Leerlingen
van de christelijke school zullen meer dan zij tot nu toe
hadden ondervonden geconfronteerd worden met groepen leerlingen uit andere sociale lagen en groepen allochtone leerlingen.
Die situatie kent het Etty Hillesum Lyceum al langer. Op
het vmbo leren leerlingen vaak al te leven met leerlingen
met verschillende achtergronden. Ook De Borgen is een
samenwerkingsschool. Deze scholen hechten veel waarde
aan het leren omgaan met diversiteit.
Andere scholen echter hebben een meer (sociaal) homogene leerlingengroep waarvan leerlingen nogal eens vooroordelen uiten tegen groepen mensen die ze niet kennen,
maar waarover ze in de media veel horen en waarvan zij
verschillen.
7.
IDENTITEIT:
AANDACHT VOOR NATIONALE
IDENTITEIT, EUROPEES BURGERSCHAP EN WERELDBURGERSCHAP
In hoeverre spelen de nationale en mondiale aspecten van
burgerschap een rol op school? Hoewel de leraren GL zelf vaak
een open houding hebben naar de samenleving, dichtbij, nationaal en
mondiaal, focussen zij niet speciaal op de nationale identiteitsvorming
in hun lessen (Nederlanderschap). Wel kennen scholen projecten waarbij de aandacht van leerlingen gericht wordt op mondiale vraagstukken.
De aandacht concentreert zich echter vooral op de leefwereld van de
vmbo-leerlingen. Indirect werken scholen wel aan een collectief bewustzijn, door solidariteitsprojecten in de buurt en ook ver weg (zie ook bij
indicator 4. Participatie: sociale verantwoordelijkheid).
Het Etty Hillesum Lyceum kent
schoolbrede themaweken, waarbij de leerlingen zich oriënteren
op de maatschappelijke omgeving, maar daarbij is de focus niet
het ontwikkelen van een gemeenschappelijke nationale identiteit.
Ten aanzien van omgaan met (multiculturele) diversiteit
vatten wij de meningen van de leraren GL en de schoolleiders van de ondervraagde scholen samen:
Op het Van der Meij Lyceum
leren leerlingen bij Lef omgaan
met diversiteit en verantwoordelijkheid. De schoolleider spreekt
van vorming tot zelfstandige
mensen met verantwoordelijkheid voor hun medeburgers in
Nederland.
Bij Levensbeschouwing op het
Etty Hillesum Lyceum is veel
aandacht voor de grote godsdiensten en het humanisme. In
de school zelf ook voor diverse
culturen.
Een belangrijk aandachtspunt
voor de schoolleider van het (homogene) Van Lodenstein College is de plurale samenleving. Het
gaat daarbij om het erkennen
van verschillen en het omgaan
met diversiteit De schoolleider
wil werk maken van een uitwisseling met een ‘zwarte’ school.
Op het Canisius College benadrukt Levensbeschouwing de
levensbeschouwelijke pluriformiteit.
De docente Godsdienst van het
Vechtdal College legt wel nadruk
op levensbeschouwelijke stromingen, maar ziet dat leerlingen
weinig allochtonen ontmoeten.
Er zijn vergelijkingen met andere
godsdiensten bij Godsdienst op
de Goudse Waarden.
De schoolleider van het Liudger
wenst meer ontmoetingen met
allochtonen.
Voor de docent Levensbeschouwing van Talentstad zijn
diversiteit en godsdienstvrijheid
belangrijke uitgangspunten.
De pluriformiteit van de samenleving komt tot uitdrukking in de
lessen Levensbeschouwing van
De Borgen. Verdraagzaamheid
ten opzichte van andere culturen
staat centraal. De schoolleider
benadrukt de ruimte voor diverse levensovertuigingen. Doel is
via dialoog bij te dragen aan een
verdraagzame samenleving.
Het Wartburg College kent een
oriëntatie op de samenleving,
maar ook bij hen is de focus
eerder leren omgaan met andersdenkenden en –levenden
dan op het bevorderen van een
nationale identiteit.
Op het Van Lodenstein College
komt wereldburgerschap niet
echt aan de orde. Wel wordt
veel aandacht besteed aan hoe
je gericht kunt zijn op de ander
vanuit jezelf.
Het Canisius College richt zich
bij het vak Maatschappijleer
vooral op de ‘verheffing’ van de
leerlingen (werken aan positief
zelfbeeld). De focus ligt niet
primair op de buitenwereld.
Wel heeft de school een uitwisselingsproject gekend met een
school in Vietnam en is er enige
oriëntatie op Europa.
De Mgr. Rientjes Mavo kent acties voor bijvoorbeeld vermiste
kinderen, waarmee een gevoel
van wereldwijde verbondenheid
kan groeien.
Het Vechtdal College kent internationale uitwisselingen (en dan
komt Europees burgerschap in
beeld) en nationaal een uitwisseling op lerarenniveau met het
Pascal College in Zaandam. Er
zijn oriëntaties op de wereld
(een reis naar Turkije), en acties
bijvoorbeeld ten bate van een
weeshuis in Nepal. Op die manier wordt wel gewerkt aan het
besef van mondiaal burgerschap.
Het Liudger doet het nodige aan
internationalisering. Elke leerling
maakt een buitenlandse reis, er
zijn uitwisselingen waarbij leerlingen in gastgezinnen verblijven. Ook zetten leerlingen zich
in voor acties (Going Global).
Verbondenheid ervaren met
Nederlandse scholen kent de
school niet.
Op De Borgen wordt in de lessen Levensbeschouwing wel
enige aandacht besteed aan
mondiaal burgerschap, onder
andere door aandacht te besteden aan China en mensenrechten. Maar het kan meer en er is
geen specifieke aandacht voor
nationale identiteit.
Vechtdal College, Hardenberg
Een keer is er een actie voor het goede doel gehouden, toen
heeft een leraar leerlingen als examenstunt het wereldrecord
Twister laten verbeteren; met als opbrengst een behoorlijk
bedrag voor een goed doel. Een andere actie waaraan leerlingen
meededen was bestemd voor een weeshuis in Nepal; de klas van
de lerares Godsdienst heeft toen spontaan acties bedacht.
8.
DE SCHOOL
ALS OEFEN
PLAATS
De Goudse Waarden, Gouda
14
—
15
De school is continu bezig met omgangsregels. De school bepaalt wat er wel en niet mag in de school. Zo mag Lonsdale kleding wel, maar niet met provocerende teksten. Zelf wil de lerares
Godsdienst ook geen leerlingen met kettingen en armbanden
met pinnen erop. In het nieuwe systeem gelden klassenregels
als: geen mobiel tijdens het werken en niet eten in het lokaal.
Het is voor de leerlingen soms lastig de regels na te leven.
Leerlingen luisterden bijvoorbeeld niet als ze door een docent
aangesproken worden in de school. Onder andere via een lesbrief
over normen en waarden en via ‘De Goudse Waarden gedragsregels’ probeert de school hier iets aan te doen. De school is
gestart met een project rond peermediation, waarbij leerlingen
optreden als mediator bij conflicten. Verder probeert de school
leerlingen verantwoordelijkheidsgevoel voor materiaal en voor
elkaar bij te brengen.
In hoeverre is de school een oefenplaats voor
civil en civic education (zie pag. 2)?
Wanneer we onder deze indicator naar de school kijken
dan zijn veel zaken die al onder andere indicatoren zijn
genoemd aan de orde (zie met name sociale vorming en
leren omgaan met diversiteit). We willen de school als
oefenplaats vooral benaderen vanuit de vraag in hoeverre
de leerlingen bijdragen aan de school als een gemeenschap waartoe zij willen behoren (civil education). Hier
gaat het om de vraag in hoeverre leerlingen de school
maken tot deze school. Scholen zijn samenlevingen in het
klein. Scholen kennen regels en hiërarchische verhoudingen, waaraan leerlingen zich min of meer moeten onderwerpen. In een democratische samenleving bepalen de
burgers zelf wie zij gezag en macht toedichten en welke
regels er voor het samenleven gelden. Sommige scholen
vinden leerlingen te jong om daarvoor al verantwoordelijkheid te kunnen dragen – ze zijn immers nog niet
volwassen en hebben ook in de samenleving niet volledige zeggenschap. Die moeten ze leren. Soms doen ze dat
door te experimenteren en de volwassenenwereld en de
samenleving uit te dagen. Leerlingen dichten zich rechten
toe, als het mogen staken, ze spreken mee in verenigingsverband en in de school via een leerlingenraad. Maar meebeslissen is nog iets anders (zie indicator 3. Participatie:
inspraak en medezeggenschap).
De school leert ze intussen wel verantwoordelijkheid te
Canisius College, locatie De Goffert,
Nijmegen
De directie ziet graag dat in de school een wijze van omgang de
leerlingen recht doet en hen aanspreekt op hun verantwoordelijkheid. Hij noemt een voorbeeld van een van de medewerkers van de
schoonmaakdienst. Toen hij aan deze medewerker en haar collega’s
vroeg waar ze last van hebben, antwoordden ze dat het leerlingen
nogal eens op een minder elegante wijze opmerken dat zij er zijn
om de rommel van de leerlingen op te ruimen. De een zei toen
niets, de ander ging er confronterend tegen in, maar de derde – die
de directeur als voorbeeld stelt – ging na even te wachten met de
leerling in gesprek.
dragen en zich te ontwikkelen aan anderen, met wie ze
een samenleving vormen. In zekere zin lijken scholen eerder op een gezin met haar eigen waarden en normen dan
op een open samenleving, waar ieder zijn inbreng heeft
en waar het er vooral om gaat hoe men tegenstellingen
uithoudt en problemen zonder geweld oplost. Scholen
zijn als pedagogische instellingen waardegemeenschappen. In hoeverre leren leerlingen zich aan deze gemeenschap te binden? Ongetwijfeld speelt daarbij de ruimte
die leerlingen krijgen een belangrijke rol. Ook thuis heeft
vaak iets weg van een onderhandelingsverband. Maar
ook scholen met een wat strakker pedagogisch klimaat
kunnen voor leerlingen een oefenplaats zijn om zich te
binden en verantwoordelijkheid te dragen. En dan blijkt
school een belangrijke oefenplaats voor leerlingen om
vooral hun sociale burgerschapsgevoelens te ontwikkelen
(civil education).
De meeste vmbo-scholen benaderen de leerlingen door
hun veel structuur te bieden en hun te leren wat de spelregels zijn. Sommige schoolleiders zien de school als
een strenge samenleving in het klein, anderen willen de
leerlingen vroeg leren dat zij juist niet zich zus of zo dienen te gedragen omdat de school/samenleving dat hen
voorschrijft. Zij willen hen juist leren verantwoordelijkheid te dragen door met hen het gesprek over de school
als samenleving aan te gaan. Een enkeling wil ook dat de
leerlingen mede de leraren mogen beoordelen. De leraren
daarentegen zijn vaak wat directer en strakker.
Binnen deze kaders leren leerlingen zich met anderen te
verbinden. Sommige scholen lukt het om hun een gevoel
van ‘mijn school’ mee te geven. Leerlingen krijgen taken
en verantwoordelijkheden bij bijvoorbeeld peermediation …
Conlicten worden vaak opgelost door erover te praten,
al zijn de meeste scholen duidelijk in wat zij wel en niet
tolereren (codes tegen pesten of onwelgevallig taalgebruik of kleding). Menig schoolleider spreekt ook over het
voorbeeldgedrag van leraren. Sommige scholen maken
daar een gezamenlijk statement van.
Schoolleiders herkennen het concept ‘de school als oefenplaats’ over het algemeen meer dan de docenten GL.
Slechts enkele docenten GL zien hun vak in het perspectief van school als oefenplaats in de zin van school als
gemeenschap.
Op het Van der Meij College benadert de leraar GL zijn leerlingen met gestrengheid en humor,
en is sterk leerlinggericht. De
schoolleider wil de leerlingen
vooral een gevoel van betrokkenheid bij de school geven. Hij
spreekt ze daar ook op aan en zal
conflicten trachten op te lossen
door het gesprek aan te gaan. Hij
wil niet normatief optreden. Hij
wil de leerlingen ook betrekken
bij beoordelingen van leraren.
Het Wartburg College bindt
vooral op de gemeenschappelijke levensbeschouwing. De
schoolleider van het Wartburg
is voor bespreekbaarheid bij
tegenstellingen, zodat leerlingen voorbereid worden op de
samenleving en de omgang met
andersdenkenden.
De schoolleiding van het Van
Lodenstein College overlegt met
leerlingen in leerlingenpanels.
Ook deze school bindt sterk op
een zelfde levensovertuiging. De
docenten Godsdienst van het
Van Lodenstein noemen de Tien
Geboden als voorbeeld voor de
houding naar de ander en de
samenleving.
Het Etty Hillesum Lyceum laat
leerlingen rondleidingen geven
aan nieuwkomers, en de leerlingen doen corvee. Participatie
wordt op allerlei fronten gestimuleerd, vaak ook afgesloten
met een certificaat.
Volgens de schoolleider van de
Mgr. Rientjes Mavo is zijn school
een samenleving in het klein.
De school kent duidelijke regels
en sancties die niet ter discussie
staan. Zo werkt het ook in de samenleving. “De docenten willen
de leerlingen voorleven. Als we
van leerlingen zaken niet willen,
dan moeten wij ons er ook aan
houden en vice versa,” aldus de
schoolleider.
Op het Vechtdal College leren
leerlingen een democratische
houding volgens de schoolleider.
Maar de meeste aandacht gaat
uit naar de school als leerplek
voor een beroep. “Terzijde, soms
kan een bedrijf of school zelf
ook als een minisamenleving
functioneren, al is een bedrijf
hiërarchischer van aard dan een
samenleving.”
De docente Godsdienst van
De Goudse Waarden noemt hier
de veilige sfeer op school. De
schoolleider ziet een verband
met het veelvuldig aandacht
besteden aan de omgangsregels.
En ook de schoolleider van het
Liudger besteedt veel aandacht
aan het pedagogisch klimaat.
De schoolleider wijst er op dat
leerlingen een arbeidzaam leven
hebben. Ze werken na school
bijna allemaal. En in hun ogen
gaat werk voor. Dat betaalt hen
immers; en het verplicht hen
meer dan school, zo ervaren
leerlingen dat.
Op Talentstad is er volgens de
schoolleider een respectvolle
omgang met elkaar. Voorbeeldgedrag van docenten en elkaar
aanspreken op gedrag zijn belangrijk voor de ontmoeting met
elkaar.
De schoolleider noemt De
Borgen een oefenplaats voor de
samenleving wat normen- en
waarden betreft.
Het Canisius College heeft veel
aandacht voor de individuele
leerling, vaak als object van zorg.
“Het komt voor dat een leerling
een leraar aanduidt als een vader
voor hem/haar.” De directeur
ziet graag dat in de school een
wijze van omgang de leerlingen
recht doet en hen aanspreekt op
hun verantwoordelijkheid. Leerlingen mogen in zekere mate zelf
bepalen waaraan ze werken. Ze
maken deel uit van opruimdiensten en worden betrokken bij
beoordelingen van leraren.
C.S.G. Liudger, locatie De Splitting,
Drachten
Er wordt gewerkt aan het vergroting van de leerlingbetrokkenheid.
Zo heeft een leraar de hal die als ontmoetingsplaats functioneert en
die door leerlingen beklad werd, door leerlingen laten verfraaien met
eigen ontwerpen. Nu oogt het prettig. Als leerlingen zich ‘normaal’
gedragen dan kunnen ze ook behoorlijk bijdragen aan de sfeer.
9.
AANDACHT VOOR SOCIALE
COMPETENTIES
16
—
17
Zowel in de school als geheel als in de lessen
GL wordt er veelvuldig aan sociale competenties gewerkt.
In het vak GL is er de nodige aandacht voor. Er ligt hier
ook een verband met de indicator ‘persoonlijke en levensbeschouwelijke identiteitsontwikkeling’. In het vak GL
bespreken leerlingen de nodige thema’s die met omgang
met elkaar te maken hebben. Enkele scholen maken gebruik van de methode Leefstijl bij het ontwikkelen van
sociale competenties. Sommige scholen hanteren codes
voor sociaal gedrag en spreken leerlingen aan op sociaal
onwenselijk gedrag. Bijna alle scholen hebben codes ten
aanzien van pestgedrag.
Mgr. Rientjes Mavo, Maarssen
“In de puberteit wordt er zoveel op elkaar gescholden en geroepen,” zegt een lerares GL “Het lijkt normaal om elkaar met
scheldwoorden aan te spreken.”
Bij Lef op het Van der Meij
College is de ontmoeting met
anderen en een open mind van
belang. Voor de school betekent
dit volgens de schoolleider een
inzet op groepsvorming en
persoonlijke begeleiding.
Op het Etty Hillesum Lyceum is
er bij Levensbeschouwing veel
aandacht voor ethiek en maatschappelijke thema’s. Op school
is er aandacht voor respect tussen leerlingen.
voor vaardigheden, houdingen
en reflectie.
In de bovenbouw van het Canisius College wordt bij Maatschappijleer ingezet op omgaan met
anderen. Luisteren is daarbij een
belangrijke attitude.
De schoolleider van het Wartburg College zet in op solidariteit, empathie en verdraagzaamheid.
Veel aandacht voor omgang met
elkaar is er bij Levensbeschouwing op de Mgr. Rientjes Mavo.
Er is ruimte voor ontmoeting
door de aandacht voor feedback
en het leren accepteren van
kritiek. De school maakt ook
gebruik van Leefstijl in de mentorlessen – er is overlap met het
vak GL.
Op het Van Lodenstein College
behandelen de docenten sociale,
ethische en sociaalreligieuze onderwerpen. De schoolleider wil
bij Godsdienst meer aandacht
Godsdienst bespreekt op het
Vechtdal College de ethische
kanten van beroepsstages. De
schoolleider duidt op vaardigheden zoals het leren verplaatsen
10.
SIGNALEREN
RADICALISERING
Dit is de tweede indicator die meer het perspectief aanspreekt van de schoolleider dan dat
van de docenten.
Op enkele scholen is men momenteel alert op radicale
uitingen. De onderwijsinspectie heeft in haar visie op
wat scholen moeten doen, nadruk gelegd op het tegengaan van radicalisering. Nu drukken jongeren zich vaak
in meer extreme termen en gedragingen uit. Zelden wijst
dat ook op een geradicaliseerde persoonlijkheid. Scholen
zijn als levende gemeenschappen minder beducht voor
radicalisering. Leerlingen worden gekend en daarmee
wordt ook vervreemding voorkomen, bron van menige
radicalisering. Geen van de scholen noemt radicaliseringtendensen op religieus gebied. Als die zich voordoen dan
veelal als een reactie op wat in de grote mensenwereld
zich aan hen voordoet. Denk aan de toenemende radicalisering van dierenactivisme.
De schoolleider van het Van der
Meij College gaat het gesprek
aan na het uiten van radicale
ideeën. Hij wil liever niet ‘ingrijpen’. Open communicatie werkt
beter dan verbieden.
in anderen en het leren debatteren. Hij vindt een democratische
houding aanleren zinvol.
Op De Goudse Waarden worden
bij Godsdienst de Bijbelverhalen
in verband gebracht met manieren waarop leerlingen met elkaar
omgaan.
Op het Liudger geven mentoren
Leefstijl, een methode voor persoonlijke en sociale vorming. Voor
de schoolleider is daarvan het
vergroten van de eigen verantwoordelijkheid het doel.
Leren discussiëren en luisteren
naar elkaar is van belang bij Levensbeschouwing op De Borgen,
evenals moreel leren oordelen en
sociaalmoreel gedrag. Voor de
schoolleider is het helder: leerlingen moeten verantwoordelijkheid
nemen voor zichzelf en de ander.
Op het Canisius College heeft
de schoolleider aandacht voor
veiligheid en het tegengaan van
extremen. Er worden duidelijke
grenzen aangegeven. Radicalisering (links-rechts, fundamentalistisch) komt niet voor op de
school.
weld, drugs), waarop duidelijke
sancties staan.
De enige docente Godsdienst
die aangeeft leerlingen aan te
spreken op ongenuanceerdheid
zit op het Vechtdal College.
Zij gaat gelijk in gesprek als er
hakenkruizen getekend worden
of uitlatingen gedaan worden in
de trant van “Ik praat niet met
zwarten”.
De schoolleider van het Liudger
tolereert geen taal die kwetsend
is voor anderen.
De schoolleider van de Mgr.
Rientjes Mavo stelt grenzen aan
leerling-gedrag (vloeken, ge-
C.S.G. Liudger, locatie De Splitting, Drachten
Onze (christelijke) school hanteert een aantal regels, bijvoorbeeld met betrekking
tot het uiten van meningen. Elke leerling mag in principe zeggen wat hij/zij denkt,
de school kent ook geen specifieke regels voor kleding, ‘gothics of lonsdale’, ook
het dragen van bepaalde religieuze symbolen wordt niet verboden. Hoofddoekjes
zijn in beginsel ook toegestaan. Wel zal bij meer extreme uitingen de leerling daarop
bevraagd kunnen worden. De school staat niet toe dat meningen worden geuit in een
taal die kwetsend is voor anderen, en ook vloeken is niet toegestaan. De leerlingen
moeten meedoen met identiteitsgerelateerde activiteiten: het volgen van godsdienstlessen, het deelnemen aan vieringen en acties. Dat geldt ook voor moslimleerlingen. Centraal staat dat we elkaar respecteren.
Conclusies burgerschap in de
school
Conclusies
We vatten onze conclusies puntsgewijs samen. In de
praktijk blijken docenten GL zes van de tien indicatoren uit ons kader voor burgerschap toe te passen,
zoals verwacht mocht worden vanuit de landelijke
vakvisies en eindtermen GL. Het vak draagt dan ook
in sterke mate bij aan een groot aantal doelstellingen van burgerschapsvorming. Hoewel scholen niet
zoveel op hebben met het begrip burgerschapsvorming, doen zij er reeds veel aan. Het ontbreekt vaak
aan een heldere visie. In meerderheid staan scholen
weinig kritisch tegenover de gedachte dat het onderwijs het tot zijn taak moet rekenen om jongeren
kennis te laten maken met de democratische en levensbeschouwelijke pluriforme samenleving. Begrip
voor vormen van burgerlijke ongehoorzaamheid,
zoals die bestonden in de jaren zeventig en begin
tachtig, hebben we nauwelijks ontmoet. De overheid mag tevreden zijn met zoveel loyaliteit. Dat er
intussen een spanning is tussen de vrijheidsidealen
(vooral meningsuiting) en een gerichte socialisering
(sturen op gewenst gedrag en soms overtuiging) is
wel kenmerkend voor het huidige onderwijs. Het is
balanceren.
vanuit het perspectief van de
schoolleider
•
Burgerschap wordt primair geassocieerd met
meningsuiting, minder met basiswaarden.
•
Er zijn betrekkelijk weinig leerlingraden en de
meeste schoolleiders zijn zich niet bewust
van andere vormen van inspraak.
•
Bij sociale verantwoordelijkheid wordt er primair gedacht aan maatschappelijke stages.
Veel scholen leggen momenteel contact met
maatschappelijke organisaties. Sommige
scholen kennen in dit verband ook acties voor
goede doelen vaak in het kader van vieringen.
•
Identiteitsontwikkeling wordt gezien als de
eigen identiteit ontwikkelen in combinatie
met verantwoordelijkheid naar anderen.
Reformatorische scholen benadrukken de
eigen religieuze identiteitsvorming en grondslag.
•
Besef van de multiculturele samenleving
groeit, hoewel scholen soms weinig multicultureel zijn qua leerling-populatie.
•
Er is veel oog voor het aanleren van sociale
competenties.
•
Schoolleiders zien de school betrekkelijk vaak
als oefenplaats voor de samenleving, het leren samenleven.
•
Er is bij sommige schoolleiders een enigszins
groeiend besef om oog te hebben voor radicalisering. Maar het houdt de meesten niet
bezig.
18
—
19
Conclusies burgerschap in de
school / de bijdrage van GL aan
burgerschap
vanuit het perspectief van de
leraar GL
•
Er ligt bij het vak GL weinig nadruk op informatieve kennis van de democratie of democratische besluitwordingsprocessen. Verondersteld wordt dat deze kennis elders gedoceerd
wordt.
•
•
•
Er is zeer veel aandacht voor democratische
waarden: vooral voor meningsuiting, begrip
voor andersdenkenden en verdraagzaamheid.
Aandacht voor diversiteit wordt voornamelijk
geïnterpreteerd als aandacht voor diverse
levensbeschouwingen en overtuigingen.
Aandacht voor diverse culturen komt voor en
is gewenst, maar leerlingen van diverse culturele achtergronden ontmoeten elkaar niet
altijd.
•
Met participatie in de zin van leerling-inspraak
heeft het vak GL weinig tot niets. Voor docenten GL geldt dat andere vormen van inspraak
weinig bekend zijn.
Docenten GL werken niet bewust aan het
vormen van een nationaal en/of Europees bewustzijn. Wel richten zij de aandacht van de
leerlingen op mondiale vragen.
•
Docenten GL benoemen de school niet direct
als een oefenplaats voor burgerschap.
‘Oefenplaats’ lijkt geen vakeigen begrip te
zijn.
•
In het vak wordt er redelijk veel aandacht
besteed aan het ontwikkelen van sociale competenties. Er ligt hier ook een verband met
persoonlijke en levensbeschouwelijke identiteitsontwikkeling.
•
Er is sporadisch aandacht voor radicale uitingen.
•
Op sommige scholen kent het vak GL participatieve projecten in het kader van ‘sociale
verantwoordelijkheid’.
•
Identiteitsontwikkeling is de core business
van het vak GL, zowel in persoonlijke als levensbeschouwelijke zin. Bijna alle docenten
hanteren de vakdidactische methode waarin
levensvragen en levensthema’s centraal
staan. Hiernaast staat in het vak de persoonlijke en levensbeschouwelijke identiteitsontwikkeling centraal. De reformatorische scholen, maar ook sommige leraren verbonden
aan een christelijke school, leggen bij identiteitsontwikkeling nadruk op de eigen religie
en de eigen religieuze identiteitsvorming van
leerlingen.
Met veel genoegen hebben we aan dit
onderzoek gewerkt, dat het zijn weg
mag vinden in het onderwijsveld. Met
dank aan allen die eraan hebben meegewerkt,
Besturenraad, april 2009
Paul Boersma en Taco Visser
Uitgever
Besturenraad, HVO, SLO,
VDLG
Auteurs
Paul Boersma, Besturenraad
Taco Visser, Besturenraad/
VDLG
Interviews
Anja van Andel, Besturenraad
Marijke van Meenen, HVO
Marloes Bouwmeester, SLO
Paul Boersma, Besturenraad
Analyse interviews
Taco Visser, Besturenraad/
VDLG
Beeld- en eindredactie/productbegeleiding
Corine de Reus, Besturenraad
Literatuur
Inspectie voor het onderwijs,
Toezicht op Burgerschap en
Integratie, Utrecht, 2006
J. Bron, Een basis voor burgerschap, Enschede, 2006
Vormgeving
Sgaar, Groningen
Fotografie
iStockphoto en Nationale
Beeldbank-M v.d. Bogaerdt
Druk
Scholma Druk, Bedum
april 2009
Besturenraad
Postbus 907
2270 AX Voorburg
t 070 348 11 48
f 070 382 12 01
e alg@besturenraad.nl
i www.besturenraad.nl