Richard Baxter – The Reformed Pastor
Paper Algemene Kerkgeschiedenis V
Richard Baxter (1615-1691) – The Reformed Pastor.
December 2012 versie 1.0
Bert Koopman
Blz. 1
Richard Baxter – The Reformed Pastor
Inhoudsopgave
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
Verantwoording van keuze................................................................................................. 3
Biografie van de auteur ...................................................................................................... 4
Beschrijving van de aanleiding en context ......................................................................... 5
Titelblad en inhoudsopgave ............................................................................................... 6
Weergave van de inhoud .................................................................................................... 7
Punten van theologische vernieuwing .............................................................................. 15
Receptie in kerk, theologische recensies .......................................................................... 16
Drukgeschiedenis ............................................................................................................. 18
Doorwerking..................................................................................................................... 18
Eigen waardering.............................................................................................................. 18
Literatuuroverzicht
Blz. 2
Richard Baxter – The Reformed Pastor
1. Verantwoording van keuze
Jaren geleden werd ik bij het lezen van d’Eeuwig-durende ruste der Heyligen van Richard Baxter diep
getroffen door het diepe inzicht dat de schrijver had in het beschrijven van de gelukzalig staat van de
heiligen in hun gemeenschap met God in de heerlijkheid. Zelden heb ik een dergelijk werk gelezen
waarin de heerlijkheid van het hemelleven op zodanige wijze wordt beschreven als in dit boek.
Hoewel Baxter bekend staat als een godzalig man, waren zijn geschriften niet vrij van afwijkingen van
de gereformeerde leer. Vooral in de strijd met zijn ambt- en tijdgenoot, Dr. J. Owen over de
uitgestrektheid van de verzoening en, het leerstuk van de rechtvaardigmaking, week hij af van de leer
der reformatie. Vooral in Schotland was er een afkeer van de zogenaamde Neomiaanse leer van
Baxter. Niettemin werd ik daardoor niet geremd en las meerdere werken van Baxter waaronder ook
The Reformed Pastor, waarvan ik ook een Nederlandse vertaling in mijn bezit heb. Andere werken van
Baxter die in het Nederlands vertaalt zijn: De stemme Gods roepende de sondaars tot Bekeeringe (9
herdrukken), De Kruiziging des werelds (1), Bestieringen aangaende het Uytkopen des Tyds (2), Het
Goddelijke leven (1), Het zeer stigtelijke en zielroerende Overdenkinge van de Hemelsche
Heerlykheid (1), Der dwasen voorspoed, de occasie van hun verderf (1), De Evangeliedienaar (1), Nu
of nooit (3), Het Huysboek der Armen (2), Vermaning tot Bekeering (1), De rechte manier van doen
om aan een geruste consciëntie te geraken (1), Een Heilig of een Beest (2), d’ Eeuwigh-durende Ruste
der Heyligen (5), Het Nootwendich Middel der behoudenis (3), De eerste Lesse, ofte een verhandeling
van de Self-Verlochening (1), Heylig of Huychelaer (1).1
De keuze voor dit boek (onderwerp) is, omdat Baxter in dit werk de verhouding tussen ‘herder’ en
‘kudde’ op een heldere en praktische wijze beschrijft. ‘Het is de wil van God dat iedere gemeente haar
eigen pastor heeft…’ Het overzicht over de kudde is de eerste plicht, maar dan moet de gemeente niet
te groot zijn. ‘Want God wil ons geen onmogelijkheden opleggen. Hij wil de mensen niet binden om
naar de maan te lopen, om de sterren aan te raken en om het aantal korrels van het zand van de zee te
tellen.’ De voorganger hoeft niet boven vermogen te werken. De kwaliteit van de pastorale zorg moet
hoog in het vaandel staan, anders is er geen sprake van een getrouwe ambtsuitoefening.
Het gaat bij Baxter in het pastoraat in de eerste plaats over het geven van geestelijke zorg. De pastor is
geen sociaal werker maar waakt over zielen, over hun heil en geestelijke welstand. ‘Het is het eerste en
grote werk van de predikers van Christus om aan mensen bekend te maken dat God hen heeft gemaakt,
dat Hij hun gelukzaligheid is; om voor hen de schatten van Zijn goedheid te openen en hen van de
heerlijkheid te vertellen die er is in Zijn aanwezigheid, waarin al Zijn verkozen kinderen zich zullen
1
Haar, J. van der, Van Abbadie tot Young, Uitgeverij Kool, Veenendaal, 1980
Blz. 3
Richard Baxter – The Reformed Pastor
verheugen…’ Het gaat om het jagen naar het eeuwige leven en het relativeren van aardse zaken.
Vervolgens is het van belang om de mensen te tonen wat ‘de rechte middelen zijn om dit te
verkrijgen.’ Hierbij moet het werk van de Middelaar centraal staan, omdat we door Hem tot God gaan
en het eeuwige leven verkrijgen.
2. Biografie van de auteur
‘Ik preek, alsof ik niet zeker ben dat ik weer zal preken; en als een stervende man tot stervende
mensen.’ Deze woorden zijn ontleend aan de Poetical Fragments dat Richard Baxter in 1681
publiceerde, Toen was hij 65 jaar oud en tien jaar verwijderd van zijn eigen sterfdag. Hij kon terugzien
op vele bewogen jaren. Ondanks het feit dat het puriteinse ideaal niet was bereikt en Engeland meer
dan voorheen in de ban van tirannie verkeerde, bleek het vuur bij deze puritein niet te zijn uitgedoofd.
Twee jaar later liet hij zijn Dying Thoughts uitgeven, waarin hij zijn gedachten weergeeft met het oog
op het einde van zijn leven. Een geschriftje dat werd toegevoegd aan een lange lijst van theologische
werken die in getal zelfs die van zijn grote tijdgenoot, John Owen, overtreft.
Richard Baxter werd op 12 november 1615 geboren. Op 15 jarige leeftijd werd hij diep getroffen door
het lezen van Richard Sibbes’s Bruised Reed. Zijn opvoeding was arm en werd grotendeels ter hand
genomen door de plaatselijke predikant. Op advies van het hoofd van de school ging hij niet naar
Oxford om daar te studeren. Van het opvolgen van dit advies heeft hij zijn gehele leven spijt gehad.
Nadat hij theologie gestudeerd had onder een plaatselijke predikant werd hij hoofd van een school. Hij
hing de non- conformistische visie aan. Al gauw werd hij assistent predikant in Bridgnorth. Hij sprak
daar als een stervend man tot stervenden. In maart 1641 werd hij als ‘lecturer’ benoemd in
Kidderminister op 26 jarige leeftijd. Gedurende 19 jaar preekte hij daar en bezocht hij huis aan huis,
zijn gemeente. Hij reformeerde niet alleen zijn gemeente maar ook die daar buiten waren. In 1647,
toen hij ernstig ziek was en het leek of hij ging sterven, schreef hij zijn Eeuwige ruste der heiligen. Hij
stierf echter niet. In 1660 ging Baxter naar London. Daar preekte hij tot 1662. In dat jaar werden vele
puriteinse predikers het zwijgen opgelegd omdat ze weigerden The Act of Uniformity te ondertekenen.
In hetzelfde jaar trad hij in het huwelijk met Margaret Charlton, welke stierf in 1681. Tot 1687 was het
leven van Baxter altijd in gevaar. Vele malen verkeerde hij in de gevangenis voor het houden van
gezelschappen of voor het houden van een preek. In 1680 werd hij gevangen genomen en al zijn
boeken en goederen werden in beslag genomen. Hij werd uiteindelijk losgelaten om thuis te sterven.
Echter zover was het nog niet. In 1685 werd hij weer gevangen genomen op beschuldiging dat hij de
kerk in diskrediet had gebracht. Op 70-jarige leeftijd bracht hij 18 maanden door in de gevangenis.
Zijn gezondheid liet steeds meer te wensen over. Baxter was een veelschrijver. Niet meer dan 168
grote en kleine werken heeft hij geschreven. Na 1687 kwam hij in rustiger vaarwater. Hij stierf in
London in het jaar 1691.
Blz. 4
Richard Baxter – The Reformed Pastor
Baxter week op een aantal punten af van de Calvinistische visie in zijn dagen, o.a.:
-
-
Hij verwierp het idee van ‘limited atonement’ en gaf de voorkeur voor ‘universal atonement’;
De gerechtigheid die toegerekend wordt aan de gelovige in de rechtvaardigmaking is niet de
gerechtigheid van Christus, maar is door de deugd van het geloof van de gelover zelf in
Christus;
Elke gelovige heeft een onderscheiden functie in het proces van het uitvoeren van zijn eigen
bekering.
In Kidderminster is men hem niet vergeten. De High School, Baxter College, en een publiek park,
Baxter Gardens, zijn beide naar hem genoemd. In 1850 werd een standbeeld voor hem opgericht.
Richard Baxter Statue at St Mary's Church, Kidderminster
The high school, Baxter College, and a public park, Baxter Gardens in Kidderminster, are both named
after him. Baxter’s House in Bridgnorth is nog steeds aanwezig en voorzien van een plaquette met zijn
naam.
Max Weber(1864-1920) een Duitse socioloog, heeft veel gebruik gemaakt van de werken van Baxter
voor zijn thesis in The Protestant Ethic and the Spirit of Capitalism, 1904, 1920.
Richard Baxter wordt herdacht in de kalender van de heiligen van de Episcopale Kerk in de Verenigde
Staten van Amerika met een feestdag op 8 december. Met mijn lezing ben ik dus 3 dagen te vroeg…
3. Beschrijving van de aanleiding en context
The Reformed Pastor is misschien wel Baxter’s meest tijdloze en nog steeds actuele boek. Het is een
vademecum voor predikers en voor allen die in Gods koninkrijk werkzaam zijn. Het is niet alleen een
boek dat in zijn studeerkamer tot stand kwam, maar dat zich door zijn rijke ervaring als pastor loci van
Kidderminster heeft ontwikkeld. Het werd geschreven in 1656, toen hij 41 jaar oud was. Vijftien jaar
daarvoor was hij in Kidderminster begonnen. Jarenlang had hij onder haar barbaarse bevolking op
rotsen geploegd, totdat hij met vrucht mocht oogsten. Deze oefenschool vormde de basis voor zijn
boek. Nog steeds was hij aan Kidderminster verbonden, totdat de terugkomst van koning Karel II in
1660 hem het werken alhier onmogelijk maakte.
Gildas Salvianus or The Reformed Pastor (niet te vertalen als de ‘gereformeerde’ maar als de
‘herleefde’ of ‘vernieuwde’ pastor!) is opgedragen aan zijn collega’s in het hele land. Oorspronkelijk
zijn het lezingen die hij over het predikantschap in december 1655 voor een gezelschap van
Blz. 5
Richard Baxter – The Reformed Pastor
predikanten in Worcestershire had gehouden. Hij wijst in zijn voorwoord op een overeenkomst van
predikanten uit dit gebied om zich voor God te verootmoedigen en om elkaar te bemoedigen in de
opdracht die zij hadden te vervullen. De samenkomsten van deze ‘broederschap’ waren voor hem
vruchtbaar en instructief. Zij beoogden allen het heil van de zielen in hun omgeving en wisselden
elkaar pastorale ervaringen uit. Voor hen en anderen schreef Baxter deze handreiking om aan het
pastorale werk handen en voeten te geven. De verschillende aspecten van het herderlijke werk krijgen
de aandacht. Het is duidelijk dat ook de prediking hierbij aan bod komt.
Over de aanleiding tot het tot stand komen van dit werk schrijft hij het volgende:
Voor enige tijd deed de Heere onder Zijn dienaren in het Graafschap Worcester en enige omliggende
streken, de bewustheid ontwaken van hun roeping om in hun gemeenten ieder, die hun dienst niet
hardnekkig zou afwijzen, afzonderlijk te onderrichten en te vermanen, tengevolge waarvan zij zich
voornamen deze hun verplichting in de toekomst getrouw na te leven en zich door ondertekening van
een overeenkomst gezamenlijk hiertoe verbonden. Zij wilden even wel de handen niet aan het werk
slaan, zonder dat zij, wegens het langdurige verzuim van zulk een grote en heilige plicht zich eerst
plechtig voor dan Heere hadden verootmoedigd, en namen daarom onderling het besluit om op 4
December 1655 binnen Worcester samen te komen, ten einde ernstig van God te bidden, dat Hij hun
traagheid vergeven, Zijn bijzonderen bijstand tot het werk, door hen ondernomen, hun schenken, en
het met een goed gevolg in hun gemeenten bekronen wilde.
Met anderen verzocht men ook mij bij die gelegenheid te willen preken, welk verzoek mij aanleiding
gaf, de hierna volgende verhandeling op te stellen. Hoewel zij te lang werd, dan dat ik haar in één of
twee predikatiën had kunnen voordragen was ik echter van plan het meest passend gedeelte bij die
gelegenheid en het overige later mee te delen. Doch voor onze bijeenkomst namen mijn gewone pijnen
en mijn Iichaamszwakte zodanig toe dat ik verhinderd werd daar naartoe te gaan, en om dit
onwillekeurig verzuim weer goed te maken gaf ik zeer gaarne gehoor aan het verzoek van vele
broeders, en liet, wat ik had opgesteld, drukken, opdat zij gelegenheid mochten hebben te lezen, wat
zij niet hadden kunnen horen.
4. Titelblad en inhoudsopgave
De schrijver geeft zelf een indeling van het werk weer.
Naar aanleiding van het gekozen tekstwoord stel ik mij voor, zegt hij:
Ten eerste: Te onderzoeken wat het acht te hebben op ons zelf betekend.
Ten tweede: Na te gaan, wat ons moet aansporen om acht te hebben op onszelf.
Blz. 6
Richard Baxter – The Reformed Pastor
Ten derde: Aan te tonen, wat het zegt, acht te hebben op de gehele kudde.
Ten vierde: Uiteen te zetten, hoe wij op de gehele kudde acht moeten hebben.
Ten vijfde: Te onderzoeken, welke beweegredenen tot het houden van dit opzicht moeten dringen.
Ten zesde: Met een toepasselijk woord te besluiten.
5. Weergave van de inhoud
Handelingen20:28: Zo hebt dan acht op u zelf, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest
tot opzieners gesteld, heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen
bloed.
EERSTE HOOFDSTUK.
I. “Zo hebt dan acht op u zelf”.
Eerst willen wij dan onderzoeken wat het betekent acht te hebben op ons zelf.
1. Hebt acht op u zelf, geliefde broeders, dat niet de zaligmakende genade Gods, welke u anderen
aanbiedt u zelf ontbreekt; dat u niet zelf onbekend mag wezen met de krachtige werkingen van dat
Evangelie, ‘t welk u preekt aan anderen, en dat niet, terwijl u aan de wereld de noodzakelijkheid van
een Heiland verkondigd, u zelf onverschillig omtrent Hem bent, en aan de weldaden door Hem
aangebracht, geen deel hebben moogt. Hebt acht op u zelf, dit, terwijl u anderen tracht te behouden, u
niet verloren gaat, en terwijl u voor anderen, voedsel bereidt, u niet van honger sterft. (..)
2. Laat het u niet genoeg zijn dat het werk van Gods genade in uw harten zij tot stand gekomen, maar
zie toe dat u daarin niet verachtert, en verzuimt niet wat u anderen preekt, eerst te preken aan u zelf.
(..)
3. Hebt acht op u zelf, opdat niet uw wandel in tegenspraak zij met uw leer en u de blinden geen
stenen van des aanstoots in de weg legt, waarover zij struikelen en lichtelijk in hun verderf storten
kunnen. Ziet toe, dat u niet met uw leven weerspreekt, wat u preekt met uw mond, en zodoende
oorzaak wordt, dat uw werk onvruchtbaar blijft. (..)
4. Hebt acht op u zelf, opdat u niet leeft in die zonden, waartegen u anderen waarschuwt opdat u u niet
schuldig maakt aan wat u dagelijks veroordeelt. Wilt u er uw dagwerk van maken God te verheerljken
en Zijne dienst aan te prijzen aan anderen, en als u dat gedaan hebt, Hem door uw wandel onteren? (..)
5. Hebt acht op u zelf, dat u de geschiktheid tot het gewichtige werk dat u aanvaard licht, niet
ontbreke. Die geroepen is aan anderen de verborgenheden van het koninkrijk der hemelen te leren
kennen, mag in zijn kennis geen kind zijn. Hoeveel eigenschappen moet niet de man, wie het herderen leraarambt toevertrouwd is, in zich verenigen? Hoe vele moeilijke vragen, die tot de godgeleerde
wetenschap behoren, en die soms de grondwaarheden van het Christendom betreffen, heeft hij voor
zichzelf niet op te lossen. (..)
II. Wat ons moet aansporen om acht te hebben op ons zelf.
Laat ons nu ten tweede nagaan, wat ons moet aansporen om acht te hebben op ons zelf.
1. Hebt acht op u zelf, want u hebt een “hemel te winnen of te verliezen;“ zielen, die voor eeuwig
gelukkig of rampzalig worden, zijn aan uw zorg toevertrouwd; en daarom is het van belang, dat u thuis
aanvangt, dat u acht hebt zowel op u zelf als op anderen. Goed preken kan tot behoud en zaligheid van
andere dienen, zonder dat uw hart en uw leven geheiligd zijn; althans, hoewel het zelden mag
geschieden, het is mogelijk; maar geheel onmogelijk is het, dat u deswegens zelf zou zalig worden.
Velen zullen te dien dage zeggen: “Heere, Heere, hebben wij niet in Uwe naam geprofeteerd,“ maar
hun zal geantwoord worden: “Ik heb u nooit gekend! Ga weg van Mij, gij die de ongerechtigheid
Blz. 7
Richard Baxter – The Reformed Pastor
werkt!” Ach! Hoe velen hebben Christus gepreekt en zijn toch zelf verloren gegaan, omdat zij aan
Hem geen deel hadden!
2. Hebt acht op u zelf, want ook u hebt een bedorven natuur en zondige begeerten, niet minder dan
anderen. Indien Adam in de staat van onschuld waakzaamheid nodig had, en door ‘t gemis daarvan
zich zelf en ons in ‘t verderf stortte, hoeveel meer hebben wij daaraan behoefte? De zonde woont ook
in ons, hoewel wij haar in onze preken krachtig bestrijden. De eerste voetstap heeft lichtelijk de
tweede ten gevolge, en de ene zonde maakt altijd het hart tot de andere geneigd. Is de dief eenmaal het
huis ingeslopen, dan kan hij lichtelijk zijn gehele bende binnenlaten; want zij allen hebben enerlei
begeerte en doel. Een vonk kan een vlam, een lichte ongesteldheid een zware ziekte ten gevolge
hebben. Een mens, die weet dat hij geheel blind is, mag waarlijk wel op zijn schreden letten! Helaas!
onze harten zijn niet minder dan die van onze hoorders van nature vijandig tegen God, vervreemd van
God, en de zetel van onredelijke en vaak ontembare hartstochten. Ook in ons zijn voor ‘t minst nog de
overblijfsels van hoogmoed, zelfzucht, ongeloof, huichelarij en van alle, ook de meest afschuwelijke
doodzonden. En zou het ons dan niet betamen acht te hebben op ons zelf?
3. Hebt acht op u zelf want u staat bloot aan grotere verzoekingen dan andere mensen, daar de boze het
bovenal op u heeft gemunt. Wilt u anderen, tegen hem aanvoeren ten strijde, hij zal het zeker op uw
ondergang toeleggen. Natuurlijk is hij het hevigst verbitterd tegen hen, welke hem het meeste proberen
te benadelen. Gelijk hij Christus meer haat dan iemand van ons, omdat deze de Opperbevelhebber is,
de Overste leidsman tot zaligheid, en meer dan de gehele wereld afbreuk doet aan het rijk van de
duisternis, zo haat hij ook de hoofdlieden onder Hem meer dan de gewone krijgslieden.
4. Hebt acht op u zelf, want veler ogen zijn op u gericht velen zullen uw val bemerken. Zo u zich
misdraagt, allen zullen er over spreken. Zonsverduisteringen gaan bij helder weer zelden onopgemerkt
voorbij. Houdt u zelf voor de lichten van de kerk, u moet dan wel verwachten, dat veler blikken op u
zijn gevestigd. Anderen kunnen wellicht onopgemerkt zondigen, u kunt het niet.
5. Hebt acht op u zelf, want uw zonden zijn nog meer verfoeilijk dan die van andere mensen.
a. Eerder toch dan anderen zult u tegen beter weten aan zondigen, omdat u meerder kennis bezit dan
zij, althans meerdere en betere middelen om tot die kennis te geraken.
b. In uw zonden is meer huichelarij dan in die van anderen, omdat u er zoveel tegen gesproken hebt.
c. Bovendien is in uw zonden meer trouweloosheid dan in die van anderen. U hebt zwaarder
verplichtingen op u genomen dan zij, niet alleen die welke u met alle christenen gemeen hebt, maar
ook die welke op u, als Evangeliedienaren, rusten. Hoe dikwijls hebt u niet over de zonde en haar
gevolgen gesproken, en getracht zondaren af te houden van het kwaad?
6. Hebt acht op u zelf, want een zo gewichtig werk als door ons is ondernomen, vordert grotere
genadegiften dan dat van anderen.
7. Hebt acht op u zelf, want u, meer dan anderen, is het opgelegd, de eer van Uw Meester te
handhaven, en Zijn heilige waarheid te verkondigen.
8. Hebt acht op u zelf, want ook voor het welslagen van uw arbeid is het dringend noodzakelijk. God
is gewoon, mensen tot het verrichten van belangrijke werkzaamheden geschikt te maken, alvorens Hij
zich daartoe van hen bedient.
TWEEDE HOOFDSTUK.
I. “Hebt acht op de ganse kudde”.
Het voorwerp van dit opzicht.
Nadat ik u heb aangetoond, wat het zegt acht te hebben op zichzelf, en waarom zulks noodzakelijk is,
moet ik nu vervolgens ontwikkelen wat het betekent acht te hebben op de gehele kudde, waarin dit
bestaat, en hoe het door u moet uitgeoefend worden.
Blz. 8
Richard Baxter – The Reformed Pastor
1. Er wordt hier verondersteld, dat iedere kudde zijn eigen herder heeft. Gelijk iedere bende soldaten
een eigen aanvoerder hebben moet, opdat ieder soldaat zijn bevelhebber en zijn banier kent, zo is het
ook Gods wil dat iedere gemeente haar herder en leraar heeft, en dat alle discipelen van Christus
erkennen degenen die hun voorstanders zijn in de Heere.
2. Wanneer ons bevolen wordt acht te hebben op de gehele kudde, zo sluit dit bevel in, dat de kudde in
de regel niet zo groot zijn, dat het opzicht voor haar onmogelijk wordt. Immers, God zal niet van ons
eisen wat onze krachten zou te boven gaan. Hij beveelt niemand tot de maan op te klimmen, tot de
sterren te reiken of de zandkorrels aan het zeestrand te tellen.
1. Wij mogen dan wel bovenal ons daarop toeleggen, dat wij de nog onbekeerden tot bekering
brengen, opdat zij, die tot nog toe slechts christenen waren in naam, ook christenen worden in de daad.
Ach! de ellende van onbekeerde mensen is zo groot, dat zij wel het, meest luide tot ons om erbarming
schreit.
2. Wij moeten tevens bereid zijn raad te geven aan hen die met gewetensvragen tot ons komen, en
voor alle dingen, hun de grote vraag, die de Joden aan Petrus, de stokbewaarder aan Paulus en Silas
deden, te beantwoorden: “wat moeten wij doen om zalig te worden”. Een Evangeliedienaar is niet
alleen geroepen om in het openbaar te preken, maar ook om de vriend, de raadsman, de zielzorger te
zijn van ieder in ‘t bijzonder, opdat zij, gelijk zij tot de rechtsgeleerde en de dokter komen, om hen
omtrent de toestand van hun vermogen of van hun lichaam te raadplegen, zij tot hem komen met zo
dikwijls zij in verlegenheid of in twijfel verkeren; gelijk Nicodemus kwam tot Jezus, en het volk onder
het Oude Verbond ging tot de priester, “wiens lippen de wetenschap moesten bewaren, en uit wiens
mond zij de wet moesten zoeken, omdat hij een gezant was van de Heere van de heirscharen.”
3. Wij zijn vervolgens geroepen te arbeiden aan de volmaking van hen, die reeds, waarlijk bekeerd
zijn. In dit opzicht is ons werk naar de onderscheiden toestand van de christenen verschillend.
4. Voorts moet vooral op de huisgezinnen ons oog steeds zijn geslagen. Wij moeten toezien, dat zij
welgeordend zijn, en dat ieder daarin zijn plicht volbrengt. Het christelijke leven, de welvaart en de
bloei zowel van de kerk als van de staat hangt grotendeels af valt de wijze waarop de huisgezinnen
worden bestuurd en hun verplichtingen nakomen.
5. Bovenal is het onze plicht zieken te bezoeken, en hen, of tot een vruchtbaar leven, of tot een
gelukkige dood voor te bereiden. Hoewel deze voorbereiding wel bij al onze gemeenteleden het
voorwerp van onze voortdurende zorg zijn moet, zo dringt ons echter de bijzondere toestand van de
zieken een meer dan gewone zorg voor hen te dragen.
6. Een ander gedeelte van ons werk bestaat in het bestraffen en vermanen van hen, die een ergerlijk en
onboetvaardig leven leiden.
7. Het laatste wat nog tot onze roeping behoort, is het uitoefenen van de kerkelijke tucht. Deze bestaat,
na het aanwenden van de reeds genoemde middelen, in openbare bestraffing, verbonden met een
ernstige opwekking tot schuldbekentenis, in het bidden voor de overtreder, in de wederopneming van
de berouwhebbende of in de uitsluiting van de onboetvaardige.
II. De aard en wijze van ons opzicht.
Nadat wij na eerst over het werk van de opziener van de gemeente gesproken hebben, spreken wij
vervolgens over de wijze, waarop het volbracht moet worden. Wij willen, om niet in herhalingen te
vallen, zoveel mogelijk over het geheel, en niet over elk afzonderlijk deel handelen.
1. Onze Evangeliebediening moeten wij waarnemen alleen om Gods wil en tot redding van
onsterfelijke zielen, niet om onzentwil, vooral niet tot het bereiken van zelfzuchtige bedoelingen.
2. Wij moeten onze Evangelie-bediening met aanhoudende ijver waarnemen, daar dit, voor ons zelf en
voor anderen van het allergrootste gewicht is. Of is het niet een zeer gewichtig doel dat wij beogen: de
wereld van haar ondergang te redden, de schepping te volmaken en Christus’ verlossingsraad te helpen
uitvoeren, de duivel te overwinnen en zijn rijk te verstoren, het rijk van Christus uit te breiden, en
Blz. 9
Richard Baxter – The Reformed Pastor
anderen tot het koninkrijk van de hemelen te doen ingaan. En zou men zulk een werk met verstrooide
zinnen en met een trage hand kunnen uitvoeren?
3. De Evangelie-bediening moet worden waargenomen met wijsheid en met orde. Eerst melk en
daarna vaste spijs; eerst het fundament en dan het gebouw Met kinderen moet men anders omgaan dan
met volwassenen. Eerst moeten de mensen bekeerd zijn, voordat men vruchten van bekering kan
verwachten. Wat oprecht berouw en geloof in Christus is, moet u hun voor alle dingen en telkens
opnieuw en zeer grondig doen verstaan. Wij moeten aan onze hoorders niet meer geven dan zij kunnen
dragen, en niet naar het einde streven met hen die nauwelijks het begin leerden kennen.
4. Bij onze Evangelieverkondiging moeten wij altijd zoveel mogelijk de hoofd- en grondwaarheden
voordragen, en maar zelden over andere spreken. Indien wij slechts Christus preken aan onze
gemeente, dan preken wij haar inderdaad alles wat zij nodig hebben. Woont Hij in hen, en zijn zij door
Hem het eeuwige leven deelachtig geworden, dan hebben zij wijsheid en kennis genoeg.
5. Onze onderwijzing moet daarom zo eenvoudig mogelijk zijn; hierdoor toch zullen wij ons doel het
beste bereiken. Die verstaan wil worden, moet zich naar de bevattelijkheid van zijn hoorders richten.
6. Ons werk moeten wij verrichten met grote nederigheid; zachtmoedig en vriendelijk moeten wij zijn
ten opzichte van allen, ook ten opzichte van de geringste in leeftijd, stand en vermogen, en andere
altijd zo leren, dat wij er tevens op uit zijn van anderen te leren, en dus zoveel mogelijk niet alleen te
geven maar ook te ontvangen. Wij moeten nooit uit de hoogte spreken, als waren wij onfeilbaar, noch
aanstonds hen verachten, die ons durven tegenspreken, alsof wij zelf het toppunt van alle kennis reeds
bereikt hadden, en voorbeschikt waren om steeds het leraarsgestoelte in te nemen.
7. In onze toespraken tot de gemeente moet zowel gestrengheid als zachtmoedigheid, zowel heilige
ernst als biddende liefde heersen. Wij moeten ons even goed verstaan te vermanen en te tuchtigen, als
te troosten en te bemoedigen.
8. Al wat wij doen, moeten wij doen met ernst, met ijver en met geheel ons hart. Het hoog gewicht van
ons werk veroordeelt alle onverschilligheid, koelheid en slaperigheid, en daarom mogen wij wel
toezien zelf recht wakker te zijn op onze post, eer wij anderen tot ijver en waakzaamheid aansporen.
9. Al wat wij doen, moeten wij doen vervuld met tere liefde tot onze gemeente. Zij moet het weten, dat
haar geluk onze vreugde, dat haar belang ons belang, haar oordeel ons oordeel is, en dat er evenzo
niets wat ons meer verdriet aandoet, dan wat haar tot schade verstrekt.
10. Bij al wat wij verrichten, hebben wij vooral nodig geduld te oefenen.
11. Al wat wij doen, moeten wij met heilige eerbied verrichten, gelijk zulks betaamd uit hen die
geloven aan de tegenwoordigheid van God en de heiligste zaken niet als de dingen van dit aardse leven
wensen te behandelen.
12. Al wat wij doen, moet geestelijk gedaan worden, als door mensen, die vol zijn van het geloof en
van de Heilige Geest.
13. Wenst u in uw werk voorspoedig te zijn, zo moet u de hoop op het welgelukken daar van nooit
opgeven. Zijn uw harten niet steeds gericht op het doel van uw arbeid, en is er bij u niet een vurig
verlangen aanwezig, om de bekering en de geestelijke wasdom van uw hoorders te zien, en werkt en
preekt u niet altijd op hoop, dat u het doel daarvan zult mogen bereiken, zo kunt u niet veel zegen
verwachten.
14. Bij al wat wij als Evangeliedienaren doen, is het volstrekt nodig, dat wij onze eigen zwakheid en
onze afhankelijkheid van Christus diep gevoelen; licht, leven en kracht moeten wij te allen tijde
zoeken bij Hem, die ons in Zijn wijngaard heeft gezonden.
15. Laat mij nu nog ten slotte, geliefde broeders! u en mij zelf opwekken, om toch zoveel mogelijk
met elkaar in eendracht en broederlijke liefde te leven, en ook eensgezindheid en liefde in onze
gemeenten te bevorderen.
Blz. 10
Richard Baxter – The Reformed Pastor
III. Beweegredenen tot het houden van opzicht over de gehele kudde.
Nadat ik over de aard en de wijze van het opzicht houden van de kudde heb gesproken, wil ik u thans
nog enige beweegredenen onder de aandacht brengen, dit tot dit werk ons krachtig behoren op te
wekken.
1. Het eerste, waarop onze tekst zelf ons opmerkzaam maakt, is onze betrekking tot onze gemeenten:
wij zijn hun opzieners. De natuur zelf van ons werk dringt ons zo acht te hebben op de hele kudde.
2. De tweede beweegreden, in onze tekst vervat, ontlenen wij aan de werkzaamheid van de Heilige
Geest, die ons tot opzieners gesteld heeft. God zelf door Zijn Geest heeft ons tot dit werk geroepen,
hierom is het van hoog gewicht dat wij daarop acht geven. De Heilige Geest werkt bij de aanstelling
van opzieners op drieërlei wijze: door mensen tot de Evangeliebediening te bekwamen, door hen, van
wie de aanstelling uitgaat zo te besturen, dat zij de geesten proeven en de gaven onderscheiden, en
door zowel hen als de gemeente bij hun keuze te verlichten.
3. De derde beweegreden in onze tekst is ontleend aan het hoge gewicht van het voorwerp dat aan
onze zorgen toevertrouwd is. Het is de gemeente Gods, over welke de Heilige Geest ons tot opzieners
gesteld heeft: de gemeente, welke het lichaam is van Christus, waar van ook de geringste leden
worden bewaakt door engelen, die te allen tijde het aangezicht zien van de Vader in de hemelen! Welk
een gewichtig werk hebben wij op ons genomen! En zouden wij hierin ontrouw bevonden worden?
Wij zijn tot opzieners gesteld in het huis Gods, en zouden wij dan dit ons beroep verwaarlozen?
4. De laatste beweegreden, waarvan onze tekst melding maakt, is ontleend aan de prijs, die voor de
gemeente, over welke de Heilige Geest ons tot opzieners gesteld heeft, betaald is geworden: “welke
Hij verkregen heeft met Zijn eigen bloed”, zegt de apostel. Krachtiger grond kan er, dunkt mij, niet
worden gebezigd om de tragen op te wekken en hen, die zich niet willen laten opwekken, te vervullen
met siddering voor het vonnis van de veroordeling, dat hen eenmaal wacht.
DERDE HOOFDSTUK.
Toepassing
I. Verootmoediging voor God.
Eerwaarde en veel geliefde broeders! Het doel, waarmede wij heden hier zijn te samen gekomen, is:
ons voor de Heere te verootmoedigen wegens ons vroeger gepleegd verzuim (vooral in het werk van
de persoonlijke onderwijzing, aan hen, die aan onze zorgen zijn toevertrouwd), en Gods bijstand over
onze arbeid voor de toekomst af te smeken. Inderdaad wij kunnen op die bijstand niet hopen, voor dat
wij Hem onze schuld hebben beleden. (..)
Indien iemand mocht menen, dat het gezegde, in plaats van een schuldbelijdenis te bevatten, meer
strekt tot lof van hen, wier zonden ik mij had voorgenomen te belijden, zo verzoek ik de zodanige in
het gesprokene de erkentenis te zien van de vriendelijkheid van de Heere en van Zijn aanbiddelijke
genade, opdat ik niet de schijn aanneme van ondankbaar te zijn, of de werking van Gods genade te
verduisteren of te verachten, zelfs in hen, die nog met vele gebreken behebt zijn, en dit is, helaas! het
geval ook met de beste onder ons, gelijk uit het volgende zal blijken.
1. Een van onze meest verfoeielijke en tastbare zonden is hoogmoed. Deze zonde heeft een te grote
invloed, ja, ook op de besten onder ons, en toch is zij in ons veel meer te verfoeien, veel minder te
verontschuldigen dan in andere mensen. Op sommige echter is zijn invloed zo groot, dat hij de
woorden hun in de pen geeft, het gezelschap hun uitzoekt, de houding van hun lichaam bepaalt, en aan
al wat zij zeggen een eigenaardige toon en nadruk geeft.
2. Een andere zonde, waaraan zeer veel Evangeliedienaren hier en elders zich schuldig maken, bestaat
in geringschatting van de eenheid en de vrede van de kerk.
3. Wij verrichten het werk des Heeren niet met dien ernst, met die zelfovergave, met die ijver,
waarmede het mannen, die zulk een betrekking gekozen en zulke verbintenissen aangegaan hebben,
Blz. 11
Richard Baxter – The Reformed Pastor
zou betamen te arbeiden. Ik loof de Heere, dat er niet weinige onder ons zijn, die hun werk met grote
ijver verrichten, maar ach! Hoe traag en nalatig zijn verreweg de meeste, en dat zelfs de zodanige, die
wij de naam van gelovige predikers niet willen ontzeggen. Hoe gering is het aantal van hen, die zich
geheel en al, met al wat zij hebben en zijn, aan hun gewichtige roeping wijden. Indien wij toch geheel
leefden voor onze betrekking, dan zouden wij:
a. Niet zo nalatig zijn in onze studiën. Slechts weinige Evangeliedienaren behouden op de duur lust en
ijver, om hun ontwikkeling als christenen en godgeleerden, met betrekking tot hun ambt, grondig
voort te zetten.
b. Indien wij ons werk meer van ganser harte verrichtten, dan zou het door ons ook met meer ernst en
nadruk gedaan worden.
4. Een zware schuld, welke op ons rust is die, dat wij met achterstelling van de zaak van onze Heere
maar al te veel op ons eigen werelds voordeel bedacht zijn.
a Wij zijn te veel verdiept in de dingen van deze wereld en deinzen vaak terug voor plichten, waarvan
de uitoefening met onze tijdelijke belangen schijnt te strijden.
b. Wij zijn te weinig vruchtbaar in werken van de Iiefde en besteden niet alles wat wij hebben in de
dienst van het Heeren. De ervaring leert overal, dat niets zo zeer geschikt is om vooroordeelen weg te
nemen en harten te openen voor het woord van de vermaning, dan juist deze werkzame onbaatzuchtige
liefde.
II. Over onze verplichting, om ieder lid van onze gemeente persoonlijk te leren kennen, te
onderrichten en te vermanen.
Na het gezegde kan het niet meer twijfelachtig zijn, wat ons te doen staat. God verhoede, dat wij in de
zonde, die wij te samen hebben beleden, zouden blijven volharden! Vertrouwende, dat ook u, met het
oog op God, de beste voornemens hebt opgevat, wil ik u en mij zelf thans opwekken, de verplichting
die op ons rust, om, zoveel mogelijk, ieder lid van de gemeente persoonlijk te leren kennen, te
onderrichten en te vermanen, na te komen; daar immers het voornemen om hierin meer getrouw te
zijn, ons heden aan deze plaats heeft verenigd.
Eerst wil ik u enige beweegredenen opnoemen, die ons tot het volbrengen van deze plicht moeten
aansporen; vervolgens antwoorden op tegenwerpingen, die wellicht gemaakt zullen worden; en
eindelijk, enige wenken, betrekkelijk de waarneming daarvan, aan het gezegde toevoegen.
I. Beweegredenen, die ons tot het nakomen van deze plicht moeten aansporen.
Denkt vooreerst aan de grote zegen, die noodzakelijk op het getrouw verrichten van dit werk moet
rusten. Twee dingen worden tot bekering van een mens vereist: kennis van de waarheid en
vernieuwing van het hart. (..)
Het is zeer te betreuren, dat er vaak in volkrijke plaatsen slechts één of twee zijn, wien de zorg over
enige duizenden toevertrouwd is, en die dus onmogelijk hun werk goed kunnen verrichten, ja, die
nauwelijks in staat zijn, een klein deel van hun plichten als opzieners van de gemeente waar te nemen.
Mijn eigen standplaats kan ik hier als voorbeeld aanhalen. Wij zijn met ons beiden als leraren aan de
hoofdkerk geplaatst, en nog een derde aan een kleine kerk is ons toegevoegd. Gaarne willen wij ieder
uur toewijden aan de dienst van onze Heere doch reeds voordat wij het hier besproken werk
aanvingen, hadden wij onze handen vol; nu hebben wij twee dagen wekelijks daartoe bestemd, en
brengen er die geheel in door, zodat wij veel wat ook gedaan moest worden, nu moeten nalaten, niet
zelden te weinig voorbereid de kansel bestijgen, en daar niet spreken gelijk wij spreken moesten. En
toch, anders doen kunnen wij onmogelijk want de afzonderlijke onderwijzing en vermaning mogen wij
het minst van alle dingen nalaten, omdat zij daartoe veel te gewichtig is. En nu kunnen wij het met dit
al niet verder brengen, dan dat wij jaarlijks eenmaal met ieder lid van onze gemeente (deze toch
bestaat uit ongeveer 800 huisgezinnen) spreken ja, wat nog erger is, wij moeten (daar wij wekelijks ten
naasten bij met 15 gezinnen te doen hebben) zeer kort zijn, veel korter dan wij zouden wensen.
Nochtans beloven wij ons reeds hiervan vele vruchten, die oneindig meer zouden kunnen zijn en beter,
Blz. 12
Richard Baxter – The Reformed Pastor
indien wij althans met een ieder eens in de drie maanden zouden kunnen spreken en niet meer kracht
en volledigheid ons werk konden verrichten, gelijk dit in kleinere gemeenten kan en moet plaats
hebben. Nu zijn er echter in Engeland Evangeliedienaren, die een gemeente hebben tienmaal zo groot
als de mijne, zodat zij, indien zij ook al ons voorbeeld volgden, dan nog slechts in tien jaren eenmaal
hun gehele gemeente zouden doorkomen.
2. Bedenkt verder, hoe zeer moeilijk dit werk is. Indien wij alleen hierop acht gaven en de grote
zegeningen, die wij zo even hebben overwogen, uit het oog verloren, dan waarlijk zou die gedachte
ons lichtelijk ter neder slaan en ons alle moed benemen. Nu echter, daar wij reeds voor ons zelf en
voor anderen al het gezegende daarvan hebben overwogen, moet de overweging van de bezwaren, ons
slechts meer tot ijver en volharding aansporen. Dat wij vele zwarigheden zullen aantreffen zowel bij
ons zelf als bij de leden van onze gemeente ligt genoeg voor de hand; ik behoef er u slechts met
weinige woorden op te wijzen. (..)
3. Dat wij nu nog ten slotte overwegen, hoe noodzakelijk ons werk is. Ware het minder noodzakelijk,
dan zouden de zo evengenoemde zwarigheden de tragen slechts afschrikken. Doch, na al het gezegde,
kan ik thans kort zijn.
Dit ons werk is nodig ter verheerlijking Gods. Gelijk het doel van het leven van een christen de
verheerlijking van de Allerhoogste zijn moet, zo zal hij ook gaarne alle middelen aangrijpen, waardoor
dit doel kan worden bereikt. Welk mens toch zou zijn doel niet gaarne bereiken?
II. Tegenwerpingen tegen het uitoefenen van deze plicht.
1. Wij onderrichten en vermanen immers de leden van onze gemeente in het openbaar, hoe zouden wij
dan nog bovendien verplicht zijn ieder afzonderlijk te onderrichten en te vermanen?
Antwoord: Paulus leerde en vermaande alle mensen in het openbaar en van huis tot huis, dag en nacht,
met tranen. En wat zal ik hier nog verder bijvoegen, daar immers de ervaring luid genoeg spreekt?
Dagelijks moet ik mij over de beklagenswaardige blindheid van vele leden van mijn gemeente, die
mij, gelijk gezegd, 8-10 jaren zo eenvoudig mogelijk hoorden preken, ten hoogste verbazen. Over de
persoon van God en Christus heersen vaak bij hen de meest verwarde begrippen; het ontbreekt hun aan
een juiste voorstelling van schuldvergiffenis en genade, ja, de gewichtigste waarheden blijven niet
zelden vreemd aan hun verstand en hart. Vele die geregeld de openbare samenkomsten bijwonen, heb
ik in een toestand van volslagen onkunde gevonden, en daarbij opgemerkt, dat één degelijk gesprek
hen verder brengt dan al het overige te samen.
2. Indien wij dit werk verrichten, zullen wij voor eigen studie geen tijd overhouden; velen van ons
hebben nog grotelijks nodig hun kennis uit te breiden, wat dan voor hen onmogelijk zal worden.
Antwoord: Wij gaan uit van de vooronderstelling dat allen, die wij tot dit werk aansporen, een
grondige kennis van de christelijke waarheid bezitten, en daarbij geschiktheid hebben, om anderen van
hun kennis mede te deden, het bijleren van minder noodzakelijke dingen mag echter niet aan het
onderwijs in de hoofdwaarheden van het Christendom door ons worden voorgetrokken. Ik schat
algemene beschaving en ware geleerdheid, ook voor de Evangeliedienaar zeer hoog, en zou ongaarne
iemand verleiden om ze te minachten; maar het heil van de aan mijn zorg toevertrouwde zielen acht ik
nog oneindig hoger. Het werk, waartoe ons de Heere heeft geroepen, moeten wij voor alle dingen tot
stand brengen, al zouden wij er ook iets anders voor nalaten, het is prijselijk in de dokter, indien hij de
geneeskunde grondig heeft bestudeerd, en moeilijke gevallen, die zich aan hem voordoen
wetenschappelijk kan verklaren, doch was hij aan een ziekenhuis verbonden, of woonde hij in een stad
waar de pest woedde, en ging hij zich dan in studiën de fermentatione, de circulatione sanguinis, de
vesiculo chyli, de instrumentis sanguificationis en dergelijke verdiepen, in plaats van mensenlevens te
redden, ik zou hem dan voor een geleerde dwaas, ja, voor een fatsoenlijke moordenaar houden. Zo ook
kunnen wij arbeiden aan het behoud van mensenzielen, al zijn nog niet alle dogmatische vraagstukken
voor ons beslist, al kunnen wij bijvoorbeeld het verband tussen Gods almacht en ‘s mensen vrije wil
nog niet volkomen doorzien, al is er veel, waaromtrent wij een meer grondiger kennis verlangen te
bezitten, en mogen wij de tijd die aan onze gemeente behoort, niet aan minder noodzakelijke
bezigheden wijden.
Blz. 13
Richard Baxter – The Reformed Pastor
3. Maar zulk een vermoeiende bezigheid zal onze gezondheid te veel aangrijpen, daar zij ons
voortdurende inspanning kost en geen tijd tot uitspanning overlaat; wij zouden dan alle
vriendschappelijke omgang moeten afsnijden, en de boog, die altijd gespannen is, zal eindelijk breken.
Antwoord: Dat zijn de gewone uitvluchten van het vlees, waar het op zelfverloochening aankomt.
Zou, indien allen zo hadden gesproken, ooit een mens zich, voor de zaak van Christus hebben laten
verbranden of kruisigen? Wij kunnen echter zeer goed dit werk ijverig waarnemen en daarbij nog tijd
tot de nodige uitspanning vinden. Dagelijks een half of een heel uur beweging in de open lucht is zelfs
voor de zwakste voldoende. Een langdurige ondervinding heeft mij hier van genoegzaam overtuigd.
Hoewel mijn lichaarn reeds gedurende vele jaren onder grote ziekelijkheid gebukt gaat, en mijn
ongesteldheid een zodanige is, die lichaamsbeweging nodig maakt, zo was nochtans de
bovengenoemde tijdruimte voor mij voldoende, al zou ook meer beweging nog krachtiger tot
bevordering van mijn gezondheid hebben bijgedragen. (..)
4. Ik geloof niet, dat een Evangeliedienaar verplicht is, zich zo af te sloven. Indien hij vlijtig preekt,
zieken bezoekt en zijn verder plichten getrouw nakomt, en van tijd tot tijd in zijn gesprekken een goed
zaad tracht uit te strooien, dan meen ik niet, dat God nog meer van hem verlangt en van hem eist, dat
hij als een slaaf zal arbeiden.
Antwoord: Hoe! Zondaren zalig maken, noemt u dat slavenarbeid? Zijn dat woorden die christelijke
liefde u in de mond geeft, of spruiten zij bij u voort uit zelfzucht en traagheid? Is dat de taal van
gehoorzaamheid of van verzet? Met de godsdienst van de huichelaren is het zo gesteld, dat men het
gemakkelijkste, dat met neiging en begeerte het meest overeenkomt, verkiest, en zich om het verdere
niet bekommert. En is dan waarlijk het dienen van God in uw oog een slavenarbeid? (..)
5. De dagen, waarin Paulus leefde, vereisten veel groter inspanning dan de tegenwoordige; de kerk
was nog nauwelijks gevestigd en het getal vijanden was groot; doch thans is dit geheel anders.
Antwoord Deze opmerking is zeker die van een kamergeleerde, althans van een man, die met de
toestand van de maatschappij onbekend is. Hoe is het mogelijk! Zou u, terwijl u u omringt ziet van
mensen, die, wat hun godsdienstige kennis aangaat, in een toestand van schier volslagen onkunde
verkeren, die door eigenwaan en zinnelijkheid verblind, voor onze krachtigste toespraken van de
kansel koud en ongevoelig blijven, dit erger nog, zich aan dronkenschap en allerlei goddeloosheid
moedwillig overgeven, die argwaan wekken, verdeeldheid en scheuring teweeg brengen; zou u in
waarheid menen, dat de vooruitgang in onze dagen zo groot is, dat het overbodig zou zijn ieder
afzonderlijk te onderrichten en te vermanen? (..)
6. Indien u de Evangeliedienaar zulke gestrenge eisen doet, zal de gemeente op het laatst geen
voorgangers meer hebben; want wie zal zo een lastig beroep kiezen? Welke ouders zullen hun
kinderen daartoe willen opbrengen? Zowel de door u gevorderde lichamelijke inspanning als het
gevaar van strafwaardige tekortkoming zal ieder van deze betrekking afkerig maken.
Antwoord: Deze eisen, welke u streng noemt, zijn niet van mij maar van Christus afkomstig. Het zo
weinig baten al wilde ik ze ook verzwijgen of anders voorstellen. Hij, die ze doet, weet waarom Hij ze
doet, en verwacht dat wij er aan zullen beantwoorden. En betaamt het ons wel de eeuwige liefde te
beschuldigen, als had zij ons verkeerde en onbarmhartige voorschriften gegeven? Nee, het is louter
genade, indien de Heere tot zodanig werk ons roept. (..)
7. Doch waartoe zal nu dit alles baten, daar toch de meeste onzer gemeenteleden naar ons niet zullen
luisteren. Zij zullen weigeren tot ons te komen om onderwezen te worden, en zich verontschuldigen,
zeggende: dat zij reeds te oud zijn om nog te leren; daarom is het beter het geheel na te laten, en geeft
men zich liever geen vergeefse moeite.
Antwoord: Het is waar, ook in onze gemeenten zijn vele verstandelozen, die het onverstand beminnen
en spotters, die voor zich de spotternij begeren, en zotten die wetenschap haten, maar hoe erger zij
zijn, hoe meer medelijden wij met hen behoren te hebben, hoe meer ijver wij moeten aanwenden om
hen van het verderf te redden. Ik wenste wel, dat het nooit aan de traagheid en onverschilligheid van
Evangeliedienaren te wijten ware, dat vele mensen de waarheid gering schatten en de oren sluiten voor
hun stem. (..)
Blz. 14
Richard Baxter – The Reformed Pastor
III. Wenken, betrekkelijk de uitvoering van dit werk.
Hoewel ik overtuigd ben, dat de wenken, die ik u geeft zeer onvolkomen zijn, kan wellicht dit woord
nog nuttig werken op jongere broeders. Ik verzoek u daarom ook het volgende, als voornamelijk met
het oog op hen geschreven, te beschouwen. Geheel stilzwijgen op dit punt mag ik niet, want het getal
jeugdige en onervaren Evangeliedienaren is nog zeer groot, en hun werk is voor de toekomst van de
kerk van het hoogste gewicht. De twee voornaamste vragen, die u u steeds moet voorstellen, zijn deze:
1. Hoe zal ik er mijn gemeenteleden toe krijgen, dat zij dit ons onderwijs en onze vermaningen
laten welgevallen? En
2. Op welke wijze zal ik het, meest tot bevordering van hun waarachtig geluk inrichten?
I. Op de eerste vraag geef ik ten antwoord:
a. Zal een Evangeliedienaar ten goede op zijn gemeente werken, dan moet hij haar voor alle dingen,
door al wat hij doet, overtuigen, dat hij bekwaam is tot zijn arbeid, het zeer ernstig en van oprechte
liefde tegen hen vervuld is. Indien zij hem voor een zelfzuchtig mens houden, of voor een huichelaar,
die anders spreekt dan hij denkt, zo zullen zij tegen alles wat hij doet argwaan koesteren. (..)
b. Geniet echter de Evangeliedienaar in zijn gemeente achting en liefde, zo komt het er op aan de
mensen te overtuigen, dat voor hun waar belang geen werkzaamheid meer gezegend zijn kan. Spreekt
er over tot allen in uw preken; tracht hen te doen verstaan, dat een grondige kennis van de waarheid
nodig is, om zalig te worden. (..)
c. Is dit gedaan, dan moeten wij aan ieder gezin aan armen zowel als aan rijken, een boek geven,
waarin de hoofdwaarheden van onze godsdienst kort en duidelijk word behandeld. Wij moeten niet
aan hen overlaten, het zelf aan te schaffen, want, indien wij er alleen toe opwekken, lopen wij gevaar,
dat zeer velen het toch niet doen, en zo zij slechts de voorrede goed gelezen hebben, zullen zij wellicht
reeds opgewekt zijn te komen. (..)
d. Wees in uw omgang met hen recht vriendelijk, en tracht al wat hen zou kunnen afschrikken uit de
weg te ruimen. (..)
II. Hebt u nu aIles gedaan wat in uw vermogen was, om hen te nodigen, dan komt het er op aan te
weten, hoe het werk zelf moet worden ondernomen. Nog eens gevoel ik mij gedrongen, wat ik reeds
vroeger heb gezegd te herhalen, namelijk: dat het veel gemakkelijker is een goede preek te houden,
dan een onwetende zondaar de hoofdwaarheden van de godsdienst te leren kennen. Hoewel velen deze
werkzaamheid gering achten, geloof ik zeker dat zij de gaven en vermogens van de meest
voortreffelijke predikers op de proef zal stellen, en het grote onderscheid dat er tussen mensen en
mensen is, beter nog dan het preken zal aan het licht brengen. (..)
6. Punten van theologische vernieuwing
The Reformed Pastor moeten we plaatsen in het kader van het puriteinse ideaal om de kerk te
vernieuwen. Volgens Packer is het daarom niet vreemd dat het woord ‘reformed’ in kapitale letters
gedrukt is. Door doorgaande reformatie van de kerk is een dynamisch proces waaraan in deze bedeling
geen eind komt. Als zodanig is de lijn vanaf de reformatie, via het puritanisme, naar de
opwekkingsbeweging toevloeiend. We vinden in het boek elementen die zonder meer door mannen als
Wesley, Whitefield of Edwards in de mond genomen konden zijn. Baxter is wars van een statisch
calvinisme dat niet verder komt dan een berusten in Gods soevereiniteit. Ook is hij ver van een
activistisch pastoraat van haastige counseling, waarbij het individu onvoldoende aandacht krijgt. In
plaats van in de diepte af te dalen, wordt alleen gelet op aantallen en gemeentegroei. Bij Baxter gaat
het eerst om de kwaliteit en daarna om de kwantiteit. Het werk van Gods Geest laat zich niet
verhaasten door een gemeentelijke planning of lange of korte termijn. Onthaasting is een mode dat
zeker ook op het kerkelijke leven van toepassing is!
Blz. 15
Richard Baxter – The Reformed Pastor
Baxter heeft goed gezien dat reformatie begint in de plaatselijke gemeente, of beter gezegd in het
gezin. Juist dit aspect werd door de hoogkerkelijke anglicanen verwaarloosd. Hierbij ging het meer
over de onderhouding van kerkelijke gebruiken en vormen dan over het wandelen naar Gods wil. De
preekstoel als ‘blikvanger’ van de gemeente, als het platvorm van de boodschap van God, de gemeente
als kweekvijver van bekering en geloof; deze functies stonden binnen de anglicaanse eredienst niet
centraal. Vandaar de onwaardeerbare functie van de prediker, zowel op als onder de preekstoel.
Eigenlijk is het boek een ‘uitgebreide preek over de vereisten van het predikantschap.’
De kracht van de puriteinen lag in hun ‘brotherhood’, de broederschap. Vooral in de periode vóór de
Civil War werd de noodzaak gezien om gezamenlijk de hand aan de ploeg te slaan. Er was nog geen
sprake van een militante politieke strijd en de verschillende visies op kerkrechtelijk terrein waren nog
niet uitgekristalliseerd. Baxter bleef deze samenwerking voorstaan en het bedroefde hem dat zaken
van ondergeschikt belang het oorspronkelijke idealisme naar de achtergrond heeft verschoven. Deze
afbrokkeling heeft ertoe geleid dat het anglicisme toch weer aan de macht kwam. Waren de puriteinen
het niet eens over de hoofdzaken van wet en evangelie en moesten zij elkaar dan op secundaire
verschillen te lijf gaan? De nood van de natie stond bij hem hoog in het vaandel en hij propageerde een
effectieve aanpak van het probleem van de vele ongelovigen en onwetenden, om hen in aanraking te
brengen met brood voor het hart.
Wat kunnen we van Baxter leren? Is zijn methodiek niet achterhaald? Heeft de klassieke
evangelieverkondiging wel een klankbord? Moeten geen nieuwe wegen en technieken worden gezocht
voor een hedendaagse invulling van het voorgangerschap die aansluiten op de behoeften van de
moderne mens? Hoe men hierover ook mag denken, toch blijven wezenlijke Bijbelse elementen niet
tijdgebonden, al vereist de ‘entourage’ steeds opnieuw bezinning. Het heeft bij voorbeeld weinig zin
om het taalgebruik van de puriteinen en de lengte van hun preken nu op de kansel te hanteren. De
boodschap moet niet oubollig maar fris klinken en voor de moderne mens zijn te volgen. Maar als de
aanpak ten koste gaat van klassieke thema’s als ‘zonde’ en ‘genade’, ‘wet’ en ‘evangelie’, ‘verloren
zijn’ en ‘behouden worden’, ‘bekering’ en ‘verharding’, dan leidt dit onherroepelijk tot uitholling van
christelijke waarden. De boodschap wordt afgevlakt en zal niet leiden tot het recht verstaan en
verdieping van Gods bedoeling met een zondig mens. Het zijn juist leerstellige onderdelen, vermengd
met toepasselijke voorbeelden, die een eenvoudige en doeltreffende boodschap overdragen, waarvan
de geschriften van de puriteinen duidelijke voorbeelden geven. Vooral de ‘indringende toepassing’ en
‘krachtige presentatie’, om woorden van Packer te gebruiken, blijven ook nu net zo actueel als in de
zeventiende eeuw, al moge de verpakking soms wat anders zijn.
Het is zinvol om met een citaat van Packer te besluiten: ‘De kerken in het westen verkeren momenteel
in verwarring over de vraag wat er gedaan moet worden om de prediking geestelijke waardevol te
laten zijn voor de moderne gemeente en zij benaderen dit probleem voornamelijk als een kwestie van
het bedenken van de juiste technieken. Techniek is natuurlijk noodzakelijk in de prediking, en het zou
niet ten onrechte zijn wanneer we op deze plaats opmerken dat de puriteinse techniek van
Bijbelverklaring en toepassing het belangrijkste onderwerp van dit hoofdstuk is geweest. Maar de
puriteinen zouden zelf de eersten zijn om te benadrukken dat er voor betekenisvolle prediking meer
nodig is dan alleen techniek, ja, zelfs meer dan toepassingstechniek.’ En dan laat hij een aanhaling
volgen van Baxter zelf, waaronder de volgende: ‘Ons bewijs voor en onze illustraties bij de goddelijke
waarheid moeten ook geestelijk zijn; ze dienen te zijn afgeleid uit de Heilige Schrift.’ Wanneer door
moderne technieken de grens wordt overschreden, kunnen we niet verwachten dat het werk van de
pastor ‘reformed’, of vernieuwend en effectief zal zijn!
7. Receptie in kerk, theologische recensies
De bekende Ds. J. Koelman schreef onder pseudoniem van Cristophilius Eubulus het volgende in ‘De
punten van Nodige Reformatie’:
‘In Engeland heeft Baxter ook een ongemenen ernst getoont / om veel dingen in de leraars
ende in d’ uitvoering van den dienst verbetert te zien / hebbende daar toe een gansch boek
Blz. 16
Richard Baxter – The Reformed Pastor
geschreven / genaamt de Gereformeerde Herder, waar in hij de natuur van het Herders-werk
toont / inzonderheid in privatelijk te onderwijzen en te catechiseren / met een opentlijke
belijdenis van der leraars al te openbare zonden; en hebbende zich deze tegenwerping
voorgestelt / Dat hij niet zo klaar, noch zo scherp behoorde gesproken te hebben tegen de
zonden van de predikanten; of dat hij het niet behoorde voor de wereld in ‘t licht gegeven te
hebben, of immers dat hij het behoorde gedaan te hebben in een andere taal, en niet in de oren
van ‘t gemene volk, inzonderheid in zo een tijd, als Kwakers, Papisten den predikdienst
trachten in verachting te brengen, en als ‘t volk al te genegen is, om na haar ingeving te
luisteren enz. 2
Verderop haalt hij het volgende aan:
Ik zal hier toe de woorden van Baxter gebruiken; hij spreekt hier van aldus uit zijn
ondervinding (en ik wensche dat yeder leeraar zijn ondervinding daar bij legge / die
particuliere aanspraak pleegt te doen) of de particuliere onderwijzing (zegt Baxter) een
middel, en een nodig middel zij, om de menschen de gronden te leeren, dat kan ons de
ervarentheid buyten twijfel stellen. Al hadden wij niet meer; laat de gene, die de meeste
moeyten hebben aangewent in het openbaar, haar volk onderzoeken en beproeven, of haar
noch niet alzo onwetende, en byna alzo zorgeloos zijn, als of zij nooit het Evangelium gehoort
hadden;3.
Een andere Nederlandse Godgeleerde was Ds. J. Fruytier, een ijverige voorstander van de waarheid,
die in zijn ‘Gerichts-handelingen van den Allerhoogsten God met Zijn volk van Nederland’
verscheidene malen Baxter aanhaalt. In deel I haalt hij in zijn voorrede het volgende aan:
De gronden waar op ik enige zegen over dezen arbeid wachte, zijn.
1. Om dat dit schrift, ten grooten deele, is samengestelt uit de schriften van mannen wiens
namen, onder de Nederlanders, tot zegeninge zijn, en wiens arbeid aan Gods Kerke veel
voordeel heeft toegebracht, als daar zijn die van de voortreffelijke, geleerde, vermaarde en
godvruchtige, Spanhemius, Witsius, Leydecker, Vitringa, Turretin, Stillingfleet, van de Velde,
Lodenstein, Baxter, Molin, en diergelijke. Ik hebbe hetgeen ik uit haar schriften getrokken
hebbe, hier in zekere ordere, die mij best voor kwam, ter neergestelt, en doorgaans de schriften
genoemt, waar, het geen hier in ‘t korte samen getrokken is, in ‘t breede kan gelezen werden,
somtijds ook niet, om dat ik vast stelde, dat de schriften genoeg bekend zijn. Indien iemand dit
gelieve te berispen, hij kan het verbeteren.4
In deel II haalt hij Baxter aan over het boek ‘de d’ Eeuwigh-durende Ruste der Heyligen’, Hij zegt
dan ondermeer:
Wat zal ‘t dan zijn als ziel en lichaam, niet als zuivere liefde Gods zullen ondervinden! Deze
en diergelijke redenkavelingen stelt Baxter zeer krachtig voor in zijn ‘Eeuwig durende Ruste
der Heyligen’. 5
Wanneer hij vervolgt over het loon dat voor de vromen is weggelegd’, zegt Fruytier:
Baxter, in dat voortreffelijke boek, d’ Eeuwige-durende Ruste der Heyligen, heeft hier van zo
smakelijk geschreven, dat het een gelovige ziele, die op den hemel met grond wacht, kan
2
Cristophilius Eubulus, De Punten van Nodige Reformatie, uitgave 1678, p. 622
Cristophilius Eubulus, De Punten van Nodige Reformatie, uitgave 1678, p. 701
4
J. Fruytier, Gerichtshandelingen van den Allerhoogsten God met Zijn volk van Nederland, uitgave 1735,
Voorrede deel I.
5
J. Fruytier, Gerichtshandelingen van den Allerhoogsten God met Zijn volk van Nederland uitgave 1735, deel II,
p. 185.
3
Blz. 17
Richard Baxter – The Reformed Pastor
wegrukken; Ik zal mij hier ook van hem bedienen en vermaken den lezer, met hetgeen mij
vermaakt heeft, wanneer ik het met opmerking gelezen hebbe.
De Schotse predikant Ds. J. Durham haalt Baxter aan in zijn verklaring over ‘De uitlegginge over het
boek der Openbaringe Johannes’, een groot gedeelte uit ‘De Evangeliedienaar’ aan waarvan hij het
volgende zegt:
Indien het een beklagelijke toestand is wanneer gemeenten ontbloot zijn van de ordinantiën en
als heidenen leven, of als schapen zonder een herder, of als blinden zonder een leidsman; is
het dan wel minder, ja is het dan niet veel meer beklagelijk dat zij dezulke zouden hebben, die
veel eer het grote einde komen te verderven, dan dat zij het zelve bevorderen zouden? (..)
Die ijverige redevoering van Mr. Baxter, welke hij tot dit einde heeft in het slot van zijn
overeenkomst, is zeer gewichtig en overtuigende, en stof daar van, zo verre die hier betrekking
op heeft, is waardig om overwogen te worden. Hetwelk alles echter altijd moet verstaan
worden van zulke wettige beproevingen, als die op vaste gronden geoefend worden, en dat op
een regelmatige en omzichtige wijze; want zodanig was de beproeving van deze valse
apostelen door den Engel of ouderlingen van Efeze, welke doorgaans bijgebracht wordt aan de
Godgeleerden om de macht der kerke te bevestigen in het censureren van hare bedienaren.6
Ds. M. Henry, de auteur van de bekende Bijbelverklaring, schreef aan zijn vader op 17 november 1685
over een gesprek dat hij had met de ‘oude discipel R. Baxter’ die nu gevangen zat om Jezus Christus
wil. Hij had hem naarstig gezocht en gevonden. M. Henry schrijft aan zijn vader hoe hij als jong
soldaat in de dienst van Jezus Christus, door ernstige, tijdige en liefelijke vermaningen van de oude
veteraan in ruime mate vertroost was geworden.7
8. Drukgeschiedenis
In Nederland is het werk voor zover ik weet maar één keer uitgegeven bij Gebroeders Muller te ’s
Hertogenbosch in 1857. De professor W. Moll voorzag het van een voorwoord. Andere pogingen o.a.
van mijzelf hebben niet geleidt tot een heruitgave. De reden die aangevoerd wordt, is dat de naam van
Baxter te besmet is. Vooral de invloed van Dr. A. Comrie heeft daartoe bijgedragen. Gezien de
lovende reacties over dit werk is dit niet terecht.
In de Engelse wereld is het werk vele malen herdrukt. Hoeveel keer heb ik niet kunnen achterhalen.
De uitgeverij Banner of Truth heeft The Reformed Pastor als een paperback uitgegeven. Daarnaast is
het opgenomen in The Works van Richard Baxter.
9. Doorwerking
De doorwerking van het boek heeft vooral in het pastorale werk van het predikant-zijn, invloed gehad.
Vanuit het pastorale aspect wordt het aanbevolen op de lijst van te lezen boeken op diverse
universiteiten. In de Engelstalige wereld gold het eeuwen lang als standaard werk voor studenten. C.H.
Spurgeon heeft het opgenomen in zijn standaardlijst met aanbevolen boeken voor studenten. In zijn
pastorale adviezen komt een aantal keren de naam van Baxter’s Reformed Pastor voor. De Schotse
predikant Durham haalt het werk van Baxter aan in zijn verklaring van de Openbaring brief als hij
spreekt over de roeping tot predikant. Ds. D.M. Lloyd-Jones noemt het in zijn werk van Predikers en
predikanten. In Nederland is het werk maar één keer uitgegeven. Hierdoor is er niet echt sprake van
duidelijke invloed. Een werk zoals De Nazireer Gods van ds. J Ravesteyn, uitgave 1757, heeft meer
invloed gehad.
10. Eigen waardering
Zelf waardeer ik het boekje heel hoog. Elke student moet dit werk gelezen hebben voordat hij
predikant wordt! Het is duidelijk dat Baxter in dit boekje in de eerste plaats van de prediking spreekt.
6
7
J. Durham, De uitlegginge over het boek der Openbaringe Johannes, uitgave 1745, p. 100.
M. Henry, Lives of Philip and Matthew Henry, uitgave 1696, deel II, p. 22.
Blz. 18
Richard Baxter – The Reformed Pastor
De herder is namelijk tevens leraar. De prediking heeft alles te maken met het opzicht over en het
weiden van de kudde. Maar ook onder de kansel gaat het onderwijs door. Dan is het nodig dat we
‘iedere persoon die tot ons opzicht behoort’, leren kennen. ‘Geeft een getrouwe schaapherder geen
acht op ieder schaap?’ Is de persoonlijke zorg niet onmisbaar om te weten te komen wat in de
gemeente leeft?
Baxter besteedde veel aandacht aan de onbekeerden. Zo was zijn eerste taak niet de opbouw in het
geloof, maar om zielen op te roepen tot geloof. Het gaat hierbij om de bekering van hart. ‘De ellende
van de onbekeerden is zo groot, dat deze ons ten zeerste tot ons medelijden oproept.’ Binnen dit
aandachtsveld ligt de effectiviteit van Baxters bediening. Het succes dat hij in Kidderminster oogstte is
daarvan een onomstotelijk bewijs.
Maar Baxter zou geen puriteins prakticijns zijn, als zijn aandacht beperkt bleef tot ongelovigen.
Vandaar dat hij dadelijk laat volgen: ‘Het volgende onderdeel van het werk van een dienaar van het
Woord is tot de opbouw van hen die reeds werkelijk bekeerd zijn’, wat hij weer verdeeld in
‘bevestiging, voortgang, bewaring en herstel.’ Hier komen we op het terrein van de ‘casuïstiek’, het
oplossen van gewetensgevallen. De gevarieerdheid van de ‘schapen’ vereiste aandacht voor iemand
geestelijke ‘stand’. Niet dat hij wil spreken van een niveauverschil, of rangorden in het geestelijke
leven; maar wel van gradaties in geloofsbeleving. ‘Wij hebben velen in onze kudde die jong en zwak
zijn…’’Dit is inderdaad de meest gewone toestand van de godvrezenden en het is niet gemakkelijk om
hen verder te helpen.’Groei in het geloof stond bij hem hoog in het vaandel, al gaf de praktijk aan dat
dit bij velen een moeizaam proces is.
Aandacht vraag Baxter ook voor de gelovigen die met zware geloofsbeproeving te maken hebben en
voor hen die in hun geloof zijn achteruitgegaan. De geestelijke verlating, en/of het toegeven aan
bepaalde zonden vereisen een zorgvuldige aanpak. Heiliging is voor Baxter het summum voor
geestelijke groei en reiniging.
En dan weidt hij uit over de prediking zelf, ‘een werk dat meer bekwaamheid en in het bijzonder meer
leven en ijver vergt dan iemand van ons kan voortbrengen.’’Het is geen geringe zaak om in het
aangezicht van de gemeente te staan en een boodschap als van de levende God in de naam van onze
Verlosser door te geven. Het is geen gemakkelijke zaak om zo duidelijk te spreken dat de onwetende
het kan verstaan en zo ernstig dat de meest dode harten het kan voelen en zo met overtuiging dat de
tegenstrijdige haarklovers stil mogen worden…’ Behalve de prediking, is de bediening van doop en
avondmaal van belang, en niet te vergeten het voorgaan in het openbaar gebed en in de lofprijzing.
Vooral de gemeentezang, (naar puriteinse traditie alleen psalmen!) wil hij niet onderwaarderen, maar
voluit een plaats geven in de eredienst. De preek blijft bij hem, zoals bij alle puriteinen, het
belangrijkste onderdeel van de kerkdienst.
Ook in zijn tijd bespeurde Baxter een crisis in de prediking, vooral onder de anglicanen. ‘Hoe weinig
predikers preken met al hun macht?’ Maar hij wil zichzelf niet uitsluiten: ‘Helaas, we spreken zo
slaperig of zachtjes, dat slapende zondaren het niet kunnen horen. De aanblazing is zo zwak dat harde
harten dit niet kunnen voelen.’ In dit licht is het niet verwonderlijk dat de nadruk bij hem valt op de
‘application’ de toepassing. Vooral door een direct appèl zocht hij de zielen te bereiken en wakker te
schudden. Zeker, ook de leer, de ‘doctrine’ krijgt ruimschoots aandacht. Goed onderwijs is
onontbeerlijk, want anders komt er geen basis in de gemeente. Maar het is wel nodig dat het hart
bereikt wordt. ‘Wat voor uitstekende leerstukken sommige predikers ook in handen mogen hebben,
laat deze dan in hun handen sterven vanwege het gebrek aan een directe en levende toepassing.’ ‘O,
mensen, hoe duidelijk, hoe direct en ernstig behoren wij de boodschap die we hebben niet door te
geven, als het eeuwige leven of de eeuwige dood van mensen hiermee gemoeid is…’ De boodschap
moet gemeend, en zonder omhalen worden gebracht. Bij ernst past in de preekstoel van Baxter geen
humor. ‘Van alle prediking in de wereld haat ik die prediking die aanleiding geeft om de hoorders aan
het lachen te brengen, of hun gemoed aanzet tot strelende lichtzinnigheid, in plaats van hen op te
wekken tot een heilige eerbied voor de naam van God.’ Preken is geen theaterspel, maar volle ernst!
Blz. 19
Richard Baxter – The Reformed Pastor
De prediker is het boegbeeld van de boodschap die hij geeft. Hij moet er met hart en ziel achter staan
en deze voorleven. Wat dat betreft vormen preekstoel en pastorie geen tegenstelling! Zij liggen geheel
in elkaars verlengde. Dit geldt ook voor de huisbezoeken; deze zijn niet meer dan een praktische
uitwerking van het gehoorde in de eigen persoonlijke huiselijke omstandigheden.
En dan de geloofsvragen die op de prediker afkomen. Hij noemt de zeer belangrijke vraag: ‘Wat
moeten wij doen om zalig te worden?’ Deze vraag wordt weinig of niet gevonden in een gemeente
waar alles in rust en vrede is, waar het heil een vanzelfsprekende zaak is. Valse gerustheid is in de
ogen van Baxter een dodelijk vergif. Een ontdekkende en ontmaskerende boodschap brengt vragen
voort, dat kan niet anders. ‘Als hun toestand of leven in gevaar is, zullen wij naar de predikanten gaan,
zoals Nicodemus naar Christus kwam.’ En dan moet de prediker als raadgever er altijd zijn. Hij moet
toezien op het gebruik van de genademiddelen. In het gezin dient de Bijbel een centrale plaats in te
nemen. De huisgodsdienst moet worden bevorderd en het onderwijs aan kinderen en knechten is een
taak voor de heer des huizes die hij niet mag verwaarlozen. ‘Je zult geen algemene reformatie zien,
totdat je de reformatie in het gezin hebt bewerkt.’ Dit staat voor Baxter als een paal boven water, en
daar getuigt Kidderminster van.
Het pastorale toezicht over de kudde heeft veel aspecten. Eén daarvan is het uitoefenen van de tucht.
De bedoeling hiervan is in de visie van Baxter ‘om de persoon te overreden om uitdrukkingen van
berouw te tonen.’ Nog een groter belang van de tucht is ‘om de gemeenten en hun eredienst zuiver te
houden.’ De tucht is medisch en gericht op het behoud van de overtreder. Vermaning is hierbij
onontbeerlijk, maar ‘als een zondaar aldus wordt terechtgewezen, en het behaagt de Heere om Zijn
ogen te openen, is het onze volgende taak om tot zijn volledige genezing voort te gaan… om hem van
de rijkdom van Gods liefde te verzekeren, en als zijn bekering oprecht is, dat de Heere hem vergeving
schenkt…’ Het proces van de tuchtoefening vereist veel wijsheid en geduld.’ Erger is als de zondaar
volhardt in zijn onbekeerlijkheid. Dan is de laatste stap ‘om hem van de gemeenschap van de kerk af
te snijden.’ Wel blijft het gebed daarna van groot belang en wordt gehoopt op boetvaardigheid, met als
doel om weer in de gemeente op te nemen.
Behalve de zorg voor de kudde, is het nodig dat de pastor zichzelf niet verwaarloost. Persoonlijke
zonden kunnen een groot obstakel vormen voor de geestelijke groei en het welzijn van de gemeente.
Vandaar dat het zelfonderzoek ook een deel vormt van The Reformed Pastor. Als de herder zichzelf
niet voedt en fit houdt, hoe kan hij dan zijn schapen optimale zorg geven? Door zijn houding kan hij
verwijdering scheppen; zijn karakterfouten kunnen zo overheersen dat de verhouding met zijn
gemeente hierdoor verstoord wordt. ‘Eén van de meest gruwelijke en tastbare zonden is die van
hoogmoed.’ Het strelen van het eigen ik betekent een verduistering van de boodschap die de prediker
brengt. Eigen eer is een belediging van Gods eer en deugden. Vervolgens noemt hij ‘het
onderwaarderen van de eenheid en vrede van de gehele kerk.’
Hoe behoort de voorganger zich van zijn taak te kwijten? Verschillende deugden somt Baxter op.
Nederigheid, oprechtheid, mildheid, geestelijkheid zijn alle eigenschappen die onmisbaar zijn.
Vervolgens vertrouwen in Gods beloften en ‘verwachting van succes.’ Het Woord zal niet ongezegend
blijven. De landman zaait met het oog op vrucht. Onmisbaar om zijn taak te kunnen doen, is contact
met medebroeders. De gemeenschap met elkaar werkt bemoedigend en opent vaak nieuwe
perspectieven. De eenheid van de christelijke gemeente is een groot ideaal, dat niet bereikt wordt door
een solistische houding. Baxter wijst op het nut van de onderlinge samenkomsten van Gods kinderen,
tot opbouw van het geestelijke leven. Het is niet juist om deze af te wijzen, maar zij moeten eerder
bevorderd worden.8
8
In het gehele document heb ik gebruik gemaakt van een niet uitgegeven lezing over The Reformed Pastor van
dhr. L.J. van Valen die hij heeft geschreven voor het George Whitefield Bulletin (z.j.) en een door mijzelf
hertaalde versie van de Nederlandse versie van The Reformed Pastor uit 1857.
Blz. 20